23515 |
gestichte mis |
gestichte mis:
gesjtigde mees (Q207p Epen)
|
Een gestichte H. Mis. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
22404 |
getalzijde van een geldstuk |
munt:
munt (Q207p Epen)
|
De getalzijde van een geldstuk [letter, oppers, munt]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
21319 |
getatewaal |
stroddel:
schtroddel (Q207p Epen)
|
getatewaal (gebrekkig spreken) [SGV (1914)]
III-3-1
|
18828 |
getob; tobben |
gesukkel:
gəsukkəl (Q207p Epen),
getaper:
getaper (Q207p Epen)
|
gemartel [SGV (1914)] || het getob om iets gedaan te krijgen [gevil, vilderij, plagerij, gesukkel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20369 |
getuige |
getuige:
getuugge (Q207p Epen),
gətŭŭch (Q207p Epen)
|
de getuige bij het huwelijk [tsuuch] [N 96D (1989)] || iemand die voor de rechter een verklaring aflegt over te bewijzen feiten [toon, getuige] [N 90 (1982)]
III-2-2, III-3-1
|
20388 |
getuige zijn |
bronken:
broonkə (Q207p Epen)
|
getuige zijn bij een huwelijk [getuigen zijn, bronken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
21321 |
getuigen |
getuigen:
getüge (Q207p Epen),
tuigen:
[overgeheveld van lm. getuigenis, geen begrip getuigen in N 90, RK]
tŭŭgə (Q207p Epen)
|
de verklaring die men als getuige aflegt over een persoon of een zaak [toon, getuige, getuigenis] [N 90 (1982)] || getuigen [SGV (1914)]
III-3-1
|
23899 |
gevallen engelen |
gevallen engelen:
gevalle ingele (Q207p Epen)
|
De gevallen engelen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
21322 |
gevangenis |
gevangenis:
gevenknis (Q207p Epen),
petoet:
Van Dale: petoet, (sold., Barg.) cel, gevangenis.
pətŏĕt (Q207p Epen)
|
de gevangenis [cachot, nor, partoet, speentje, grawoel, ren] [N 90 (1982)] || gevangenis [SGV (1914)]
III-3-1
|
17808 |
geven |
geven:
gève (Q207p Epen)
|
geven [SGV (1914)]
III-1-2
|