33685 |
grind |
kiezel:
kezǝl (Q207p Epen)
|
Collectieve benaming voor de kleine keitjes die in grote menigte in diluviale gronden en op de bodem van de rivieren worden aangetroffen, kiezels. [S 11; L 1a-m; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
24732 |
groei, wasdom |
wasdom:
wáásdom (Q207p Epen)
|
Groei, wasdom, levenskracht in planten (tier, krots). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17541 |
groeien |
wassen:
wáásə (Q207p Epen)
|
groeien: Groter worden: in grootte toenemen, gezegd van kinderen (groeien, wassen, profiteren). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
24715 |
groeien, wassen |
wassen:
wáásə (Q207p Epen)
|
Groeien, in grootte toenemen, gezegd van bomen, planten, bloemen (groeien, wassen). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24594 |
groene berkentak |
berkenmei:
birkəmei (Q207p Epen)
|
Een groene berketak (berkemei). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20778 |
groente |
groens:
gruns (Q207p Epen)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33503 |
groente, algemeen |
groens:
gruns (Q207p Epen)
|
De gewassen die door mensen als voedsel worden gebruikt in het algemeen (groente, potazzie). [N 82 (1981)]
I-7
|
21329 |
grof |
grof:
groo-ef (Q207p Epen)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
17547 |
grof gebouwd |
fors:
fòrsj (Q207p Epen)
|
Grof gebouwd: groot, zwaar (struis, grof). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
17549 |
grof gebouwde vrouw |
machine:
e masjie.ng (Q207p Epen)
|
fors gebouwde vrouw [megochel, schommel] [N 07 (1961)]
III-1-1
|