e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q284p plaats=Eupen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reiskoffer koffer: Karte 365.  koffer (Eupen) Reisekoffer III-3-1
rem van de wagen hemme: hɛm (Eupen), mechaniek: mēkǝnēk (Eupen) De rem komt vrijwel alleen voor bij de wagen. Er bestaan verschillende systemen. Essentieel hierbij is echter dat steeds een remblok tegen de rond de velg van het wiel bevestigde metalen band kan schuren. De informant van Q 099q vermeldt het volgende: "Vroeger werd de rem door middel van een zwengel aangedraaid. Thans wordt de rem in werking gesteld door een ijzeren hefboom. Deze ijzeren staaf heeft aan het losse uiteinde een ketting, die vastgemaakt wordt aan een haak, welke zich bevindt aan de zijkant van de karbak. Het is dus een vereenvoudiging, de zwengel is vervangen door een hefboom.". De respondent van P 48 omschrijft de wagenrem als een "blok met ketting aan as om te remmen. [N 17, 40 + 44j + 49 + 50b + 99 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c; monogr.] I-13
restant vissen steur: stöer (Eupen), zalm: salm (Eupen) steur [Willems (1885)] || zalm [Willems (1885)] III-4-2
restant vogels lonne: lonne (Eupen) duivenvleugel III-4-1
restant zoogdieren brullen: brø.l.ə (Eupen), das: NOL, overal  dā.s (Eupen), lever: lever (Eupen, ... ), muisval: mussfall (Eupen), nukkel: nuckel (Eupen, ... ), pelts: pelts (Eupen), poot: puət (Eupen, ... ), scheckig: schäckeg (Eupen), tand: ta͂i.nt (Eupen), vreten: vreətə (Eupen), waus: wawz (Eupen) brullen [ZND m] || buik, ook lijf v dieren || das || gevlekt, bont || lever || muizenval || poot ve dier || speen, tepel || tand || vel, pels ve dier [ZND m] || vreten [ZND m] III-4-2
reuzel, bladvet veer: vēr (Eupen) veer, varkensvet III-2-3
riek, mestriek gaffel: (contaminatie van dit het het volgende type)  gā.fǝl (Eupen) Een riek die vroeger vaak drie, tegenwoordig meestal vier tanden telt en die gebruikt wordt om de stallen uit te mesten, mest te laden en mest te verspreiden op het land, ook om aardappelen te rooien, aardkluiten fijn te maken e.d. Voorzover het materiaal daaromtrent gegevens bevatte, is in dit lemma achter de plaatsnummers melding gemaakt van het aantal tanden dat de (mest)riek ter plaatse telde. Benamingen van de (mest)riek naar het aantal tanden vormen de tweede helft van dit lemma. Niet opgenomen zijn namen voor een drietandige vork, die blijkens de opgave gebruikt werd om graanschoven en/of hooi op te steken, noch benamingen voor de vijf- of zestandige riek die - met of zonder bolletjes aan de tanden - dient om bieten of aardappelen op te scheppen. [N 5A, 50b; N 11, 28; N 11A, 13a + c; N 14, 81 add.; N 18, 23 + a + b; N 18, 24 add.; JG 1a + 1b; A 28, 4a + b; Av 1, III 5; L B2, 242; L 16, 18b; Gi 2, 179; Lu 6, 4a + b; S 29; Gwn 8, 3; Wi 3 add.; div.; monogr.] I-1
rietmes rietmes: ręjtmęts (Eupen) Een plat metalen voorwerp of koperen plaatje met schuine insnijding, dienend voor het inrijgen van de rietkam. [N 39, 80d] II-7
rietstaaf riefstaafje: ręjtštɛvkǝ (Eupen) Elk van de smalle staafjes van metaal, stro of riet van de rietkam. Vroeger maakte men de rietstaafjes van het gewone riet. [N 39, 46b] II-7
rij, wiers bedje: bętjǝ (Eupen) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3