e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q284p plaats=Eupen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
savooiekool savooi: schavau (Eupen), šavoͅ (Eupen) [ZND m] I-7
schaaf hobel: hubǝl (Eupen), schaaf: šāf (Eupen) Werktuig, bestaande uit een houten blok waarin een beitel in schuine stand zodanig is bevestigd, dat het snijvlak ervan aan de onderzijde enigszins uitsteekt. De schaaf wordt gebruikt om hout vlak te maken of om er een bepaalde vorm aan te geven. [N 53, 53; S 30; monogr.] II-12
schaafafval kuisen: kūšǝ (Eupen) Het afval dat bij het schaven ontstaat. Zie ook Limburgs Idioticon, pag. 222 s.v. sch√™fsel, ø̄schavelingen, krollenø̄. [N 53, 124; N 55, 189; L 42, 17; monogr.] II-12
schaap schaap: šoap (Eupen), šoǝ.p (Eupen), šoǝp (Eupen) Bedoeld wordt het schaap in het algemeen, niet geslachtelijk onderscheiden. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b, 2c; L 45, 21; L 38, 40; L 6, 25; S 30; A 14, 21; A 2, 1; G V, m3; Gwn 5, 13 add.; monogr.] I-12
schaapherder garde: hǭrt (Eupen), herd: hē̜ ̞rt (Eupen), hęrt (Eupen), hoeder: hø̜̄ǝr (Eupen), scheper: šiǝpǝr (Eupen) [A 48, 18a; L 1, a-m; L 26, 32a; S 13; Wi 2; monogr.] I-6
schaar scheer: šiǝr (Eupen), scheertje: širǝkǝ (Eupen) Schaar, gereedschap van kleermaker en naaister. Een goede schaar is gemaakt van staal en ijzer. Het snijvlak van de schaar moet van staal vervaardigd zijn. Het bovenoog, waarin de duim rust, is kleiner en ronder dan het onderoog waarin de vingers rusten (Papenhuyzen III, pag. 9). In dit lemma zijn de vragen ø̄Hoe noemt u de schaar in het algemeen?ø̄ (N 59, 16a), ø̄Hoe noemt u de grote schaar?ø̄ (N 59, 16b), en ø̄Hoe noemt u de kleine schaar?ø̄ (N 59, 16c) samengevoegd. Binnen dit lemma zijn de antwoorden onderverdeeld in drie groepen die beantwoorden aan de driedelige vraagstelling. Zie afb. 8. [N 59, 16a; N 59, 16b; N 59, 16c; N 62, 54; L 45, 14; L A2, 317; Gi 1.IV, 22; MW; S 30; monogr.] II-7
schaduw, lommer scheem: šēͅ:m (Eupen, ... ), ps. omgespeld volgens IPA!  dər sjɛ̄m (Eupen), scheen: šēͅ:n (Eupen, ... ) schaduw [ZND m], [ZND m] || schaduw (donkere vlek achter een persoon) [DC 49 (1974)] III-4-4
schafttijd etenpauze: [sic]  noədə eətənpo.us (Eupen) schafttijd [RND] III-3-1
schapestal, schaapskooi horde: hōrt, hørtšǝ (Eupen) De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.] I-6
schaven hobeln: hubǝlǝ (Eupen), schaven: šāvǝ (Eupen) In het algemeen het hout bewerken met een schaaf. [N 53, 90; monogr.] II-12