| 19578 |
kandelaar |
luchter:
lø͂ͅtər (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen)
|
kaarsenluchter || Kerzenleuchter; kandelaar
III-2-1
|
| 20836 |
kaneel |
kaneel:
kanīl (Q284p Eupen)
|
kaneel
III-2-3
|
| 23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kaplōn (Q284p Eupen)
|
Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
| 19483 |
kapstok |
knophout:
knoͅphoͅu̯t (Q284p Eupen)
|
kapstok, hutstock
III-2-1
|
| 21760 |
kar |
kar:
kār (Q284p Eupen)
|
Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.]
I-13
|
| 18944 |
karakter (aard) |
aard:
ârt (Q284p Eupen)
|
aard (karakter) [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
| 20653 |
karnemelk |
botermelk:
boi̯.tǝrmī.lǝk (Q284p Eupen)
|
De voeistof die van de room overblijft als de boter gemaakt is. Op de kaart is het woordtype botermelk niet opgenomen. [L 1u, 103; L 27, 30; JG 1a, 1b; R 3, 49 en 71; S 17; S 23 add.; A 7, 16; RND 100; Gwn 10, 3; Vld.; monogr.]
I-11
|
| 34249 |
karnen |
boteren:
botǝrǝ (Q284p Eupen),
botter draaien:
[botter] drīi̯ǝ (Q284p Eupen)
|
Het op en neer bewegen van de vetdeeltjes in de melk of room, zodat deze zich aan elkaar hechten en op die manier boter vormen. Boter maken. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [S 17; L 1a-m; L 1u, 114; L 6, 7; L 22, 8; L 27, 68; A 7, 23; A 28, 7; Ge 22, 8; Vld.; monogr.; add. uit N 12; A 16; S]
I-11
|
| 19398 |
karpet, vloerkleed |
teppich (du.):
tɛpeͅx (Q284p Eupen)
|
vloerkleed
III-2-1
|
| 31572 |
karwip |
wip:
we̜p (Q284p Eupen)
|
Werktuig dat door smeden wordt gebruikt om karren op te lichten, bijvoorbeeld wanneer er onderdelen van een wiel zoals een naafbus of wielband vervangen moeten worden. Het bestaat uit een getande stang die door middel van een hefboom omhoog en omlaag kan worden bewogen. Mogelijk kunnen met de termen in dit lemma ook andere soorten heftoestellen worden bedoeld. Zie ook afb. 208. [N 17, 81; N 33, 283; monogr.]
II-11
|