34237 |
melk |
melk:
milǝk (Q284p Eupen),
mē.lǝk (Q284p Eupen),
męlk (Q284p Eupen),
mɛlǝk (Q284p Eupen),
mɛ̄lk (Q284p Eupen)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
seǝ (Q284p Eupen),
zęi̯ǝ (Q284p Eupen)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|
21288 |
melkboer |
melksman:
meləgsmanə (Q284p Eupen)
|
melkboer [RND]
III-3-1
|
34226 |
melken |
melken:
męlǝkǝ (Q284p Eupen),
mɛlkǝ (Q284p Eupen)
|
Melk uit de uiers van de koe drukken. Zie afbeelding 9. [L 38, 44; JG 1a, 1b; Wi 26; Vld.; monogr.]
I-11
|
19930 |
melkzeef |
zijschotel:
sęšotǝl (Q284p Eupen)
|
Voorwerp waarmee men melk zeeft. Het is een soort vergiet met als bodem een doek. De melk wordt uit de melkemmer via deze melkzeef in de melkbus gegoten. Hierdoor blijven grove verontreinigingen achter. Zie afbeelding 11. [A 18, 11a; L 48, 35.Ia; Lu 2, 35.Ia; Gwn 8, 6; JG 1d; monogr.]
I-11
|
24212 |
merel |
merel:
mēͅlə (Q284p Eupen)
|
merel [ZND 01 (1922)]
III-4-1
|
17563 |
merg |
merg:
meͅrək (Q284p Eupen)
|
Knochenmark, merg [ZND m]
III-1-1
|
33754 |
merrie |
meer:
mē̜r (Q284p Eupen)
|
Gebruikt als handels-, werk-, voermans- en als fokpaard. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
19756 |
mes |
mets:
mɛts (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen)
|
mes [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
32582 |
mest laden |
(mest) laden:
l˙ā (Q284p Eupen)
|
Mest uit de mestvaalt (vroeger uit de potstal) met een riek op de gereedstaande kar laden. Meestal wordt de karbak zo hoog mogelijk volgetast. [N P, 7; N 11A, 10; JG 1a; monogr.]
I-1
|