id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
30857 | nijptang | pitstang: petštaŋ (Eupen) | In dit lemma zijn de benamingen opgenomen voor tangen van diverse vorm en grootte die vooral dienen om spijkers uit trekken, maar vaak ook gebruikt worden om draadnagels of metaaldraad af te knippen. Zie ook afb. 144. Uit het Leuvens materiaal L B2, 228-229 blijkt, dat het woordtype trektang vooral de benaming is voor een vrij grote tang waarmee spijkers kunnen worden uitgetrokken. [N 33, 180; N 64, 47b; L B2, 228-229; monogr.; div.] II-11 |
30213 | nok | vorst: vē̜št (Eupen) | De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.] II-9 |
20809 | noot | noot: nōͅt (Eupen), nôot (Eupen) | noot [DC 47 (1972)] III-2-3 |
20810 | nootmuskaat | muskaat: bəšoͅt (Eupen) | nootmuskaat III-2-3 |
22702 | o.l.v.-hemelvaart | op kruidwijden: Auf Krautweih. op kru.twi.i.ə (Eupen) | Hoe heet bij u de feestdag van O.L.V.-Hemelvaart (15 augustus)? [ZND 17 (1935)] III-3-2 |
21024 | oester | oester: auster (Eupen) | oester [Willems (1885)] III-2-3 |
24900 | ogenblikje, korte tijd, eventjes | amelang: ein Amen lang, augenblick amelang (Eupen), even: eͅfə (Eupen), ogenblik: ōəblək (Eupen), ogenblikkeltje: ps. letterlijk overgenomen. ō:gəblekəltjə (Eupen) | een ogenblikje [ZND 04 (1924)] || even [ZND 34 (1940)] || ogenblik, korte tijd III-4-4 |
23150 | olifant | elefant (du.): Karte 109. Elefant (Eupen) | Elefant. III-3-2 |
33664 | omheinde wei | ingetuinde wei: ɛgǝtymdǝ wę (Eupen), ingezaunte wei: ęi̯ngǝzɛmt wę (Eupen) | Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.] I-8 |
33745 | omheinen | tuinen: tȳnǝ (Eupen), tȳu̯nǝ (Eupen) | Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.] I-8 |