17767 |
rug |
rug:
röek (Q284p Eupen),
røk (Q284p Eupen)
|
de rug [ZND 29 (1938)] || rug [ZND m]
III-1-1
|
17737 |
ruiken |
ruiken:
rüke (Q284p Eupen)
|
rieken [ZND 25 (1937)]
III-1-1
|
22380 |
ruilen (als spel) |
tuisen:
tŭ.šə (Q284p Eupen),
tüsche (Q284p Eupen)
|
Ruilen. [ZND m] || Tuisschen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
33750 |
ruin |
wallach (du.):
walax (Q284p Eupen)
|
Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.]
I-9
|
25148 |
rukwind |
buf:
betöse, stosz
buff (Q284p Eupen)
|
windstoot, plotseling heftige wind
III-4-4
|
34024 |
rund |
rind:
rē̜ǝnt (Q284p Eupen),
rɛi̯nt (Q284p Eupen),
rindje:
rē̜ntjǝ (Q284p Eupen)
|
Holhoornig, herkauwend zoogdier dat om zijn vlees en melk en ook wel als trekdier gehouden wordt. [L 6, 22; L 42, 12; S 30; S 49; Wi 6; monogr.]
I-11
|
24371 |
rups |
rups:
ruep (Q284p Eupen),
ruup, dim. rüppke (Q284p Eupen)
|
rups [Willems (1885)]
III-4-2
|
21105 |
salie |
salbei:
salbei (Q284p Eupen)
|
Hoe noemt men bij u de afgebeelde plant? Het is een heesterachtige plant van ca. 60 cm hoog met tamelijk lange, wat kreukelige bladeren met gekartelde randen. Zij staan tegenover elkaar en zijn grijsgroen van kleur. De bloempjes zijn blauw-wit (soms ook r [DC 49 (1974)]
III-2-3
|
21571 |
salueren |
groeten:
de zaldōte motte grösse (Q284p Eupen)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)]
III-3-1
|
28797 |
satijn |
satijn:
satīn (Q284p Eupen)
|
Glanszijde, atlas, een oorspronkelijk alleen zijden, later ook halfzijden (katoen en zijde) gekeperde stof, zeer glad geweven, namelijk zo dat de bindingsknopen zoveel mogelijk over de oppervlakte verspreid liggen (Van Dale, pag. 2488). [N 62, 80a; N 62, 80b; N 62, 98; N 59, 201; MW; Wi 53; monogr.]
II-7
|