20883 |
soepgroente |
groens:
grø͂ͅns (Q284p Eupen)
|
Grünes, Suppenkräuter; soepgroente
III-2-3
|
19513 |
soepketel, waterketel |
marmiet:
marmit (Q284p Eupen),
sopketel: blech und kupfer
marmit (Q284p Eupen)
|
marmiet [Roukens 14 (1937)] || vaatwerk uit metaal
III-2-1
|
19995 |
soeplepel |
marmiet:
marmit (Q284p Eupen)
|
soeplepel
III-2-1
|
20512 |
soepvlees |
groen vlees:
grøͅu̯n vleͅi̯š (Q284p Eupen),
mager vlees:
māgər vleͅi̯š (Q284p Eupen)
|
soepvlees
III-2-3
|
21287 |
soldaat |
soldaat:
zaldoət (Q284p Eupen)
|
soldaat [RND]
III-3-1
|
21289 |
soldaten |
soldaten:
de zaldōte motte grösse (Q284p Eupen),
saldoətə, zaldoətə (Q284p Eupen)
|
De soldaten moeten groeten (met de hand aan de muts) [ZND 32 (1939)] || soldaten [RND]
III-3-1
|
31504 |
solderen |
loden:
lyǝ (Q284p Eupen)
|
Twee of meer metalen delen door middel van soldeersel met elkaar verbinden. Het soldeersel is een metaal of een legering waarvan het smeltpunt lager ligt dan dat van de te verbinden metalen. Het wordt tijdens het solderen met behulp van een soldeerbout, een soldeerlamp, etc. verhit en vloeibaar gemaakt. De te verbinden vlakken worden vóór het solderen met een vloeimiddel gereinigd om het hechten van het soldeersel te vergemakkelijken en om oxidatie van het te solderen materiaal tegen te gaan. Zie ook het lemma "hardsolderen". [N 64, 28a; N 100, 19; L 7, 12; monogr.; N 33, 194 add.]
II-11
|
34576 |
spaak |
speken:
špęi̯kǝ (Q284p Eupen)
|
Elk van de houten staven die de verbinding vormen tussen de velg van het wiel en de naaf. Afhankelijk van de omtrek van het wiel zijn er tien tot zestien spaken. Er zijn twee soorten spaken: ronde en platte. Voor zover ze specifieke benamingen krijgen, worden ze behandeld onder A resp. B. [N 17, 61a-b + 62a-b; N 18, 99; N G, 44a; JG 1a; JG 1b; JG 2b; S 34; A 4, 20b; L 20, 20b; L 7, 13; monogr.]
I-13
|
32750 |
spade, spitschop |
graafschup:
gr ̇āf[schup] (Q284p Eupen),
schup:
šø̄ ̞.p (Q284p Eupen)
|
Een schop met een vlak blad, dat min of meer in het verlengde van de steel geplaatst is. Deze schop wordt gebezigd voor het omspitten van de wendakkerhoeken, een lapje grond, de tuin e.d. Al naar gelang de streek en de ervaring is het blad van de spade hartvormig, trapeziumvormig of rechthoekig. Voor het tweede lid van de varianten van samenstellingen zie men het simplex schup verderop in het lemma. [N 11A, 147; N 18, 1 + 2 + 5 + 14; JG 1a + lb; L 7, 15; L 42, 40; Wi 5; Gwn 8, 2; GV, K 7; monogr.; div.]
I-1
|
20770 |
speculaas |
speculatius:
špēkəlātseəs (Q284p Eupen)
|
speculaas
III-2-3
|