19430 |
stof afnemen |
stubben:
štøͅbə (Q284p Eupen)
|
afstoffen
III-2-1
|
19659 |
stofblik |
troffel:
tru.fəl (Q284p Eupen)
|
stofblik [ZND 21 (1936)]
III-2-1
|
29148 |
stoffeerder |
stoffeerder:
štofērǝr (Q284p Eupen)
|
Persoon die de weefsels bekijkt en de laatste fouten eruit haalt. [monogr.]
II-7
|
20306 |
stok of twijg om een kind te straffen |
geerd:
Een gard, garde is géén stok maar een bosje rijshout ; hier wordt duidelijk naar "stok of twijg om iemand te straffen"verwezen en wordt daar opgenomen.
géért (Q284p Eupen)
|
gard (stok) [ZND 01 (1922)]
III-2-2
|
34577 |
stootring |
as:
as (Q284p Eupen)
|
Verdikking van de as tussen de asarm en het asblok waardoor het wiel op een veilige afstand van het asblok gehouden wordt. De stootring kan met de as worden meegegoten maar er ook als een los element om bevestigd zijn. [N 17, 52 + 54 + add; N 18, 98d + 99; N G, 49a, 53f; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2b; L 20, 20a; L 39, 21 + 22; A 4, 20a; Wi 15; monogr.]
I-13
|
19698 |
stop voor fles of kruik |
zoolstop:
zoͅlštoͅp (Q284p Eupen)
|
Korkstöpfel, kurk
III-2-1
|
33103 |
stoppels |
stoppelen:
štǫpǝlǝ (Q284p Eupen)
|
De stompjes halm die na het maaien op het veld overblijven en later worden ondergeploegd. Opvallend polymorfe meervoudsvorming. [N 6, 7; N 15, 52; JG 1a, 1b; L 7, 53; L 15, 23; Wi 51; monogr.]
I-4
|
29008 |
stoppen |
stoppen:
stopǝ (Q284p Eupen)
|
Herstellen van fouten die tijdens het weven zijn ontstaan. [N 39, 146c]
II-7
|
30626 |
stopverf |
stopverf:
štǫp˲vɛrv (Q284p Eupen)
|
Soort deeg vervaardigd van krijt, loodwit en lijnolie, dat wordt gebruikt voor het dichtmaken van spijkergaten en scheuren in het houtwerk en het aanstoppen van glasruiten. [N 67, 28a; monogr.]
II-9
|
25173 |
stormx |
storm:
štu̞rəm (Q284p Eupen),
štu̯rəm (Q284p Eupen),
Note: onder de o staat nog een trema; deze combinatieletter is niet te maken.
storm (Q284p Eupen)
|
noodweer, storm || storm [ZND m]
III-4-4
|