20474 |
van hoge afkomst |
van fijne lui:
van fīēn lŭŭ (Q284p Eupen),
van hoog afkomen:
va hôech afkoome (Q284p Eupen),
van rijke lui:
van rīēkə lŭŭ (Q284p Eupen)
|
van hoge afkomst; hij is - - - [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
17824 |
vangen |
vangen:
vange (Q284p Eupen)
|
vangen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
21254 |
varen |
varen:
vārə (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen)
|
varen [ZND m]
III-3-1
|
34297 |
varken |
ferkelschen:
vɛrkǝlšǝ (Q284p Eupen),
kuus:
kyš (Q284p Eupen),
kuusvarken:
kyšvɛrǝkǝ (Q284p Eupen),
küttche:
kytšǝ (Q284p Eupen),
kütte:
kytǝ (Q284p Eupen),
varken:
vę.rǝkǝ (Q284p Eupen),
vęrǝkǝ (Q284p Eupen),
vɛrkǝ (Q284p Eupen),
vɛrǝkǝ (Q284p Eupen)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
33393 |
varkenstrog |
trog:
trǫu̯x (Q284p Eupen)
|
De vaste voerbak in een varkenshok voor het vloeibare voedsel. [N 5A, 60d; A 4, 4d; L 8, 19; L 20, 4d]
I-6
|
34272 |
vaste uitwerpselen |
drek:
drɛk (Q284p Eupen),
keutel (enk):
køǝtǝl (Q284p Eupen),
kø̄tǝl (Q284p Eupen),
schaapskeutelen:
sxopskytǝlǝ (Q284p Eupen),
stront:
strau̯nt (Q284p Eupen),
strunz (Q284p Eupen),
štrǫu̯nt (Q284p Eupen)
|
In de vragen L 20, 22f en A 4, 22f werd ook gevraagd naar het gebruik van schapenmest. Uit de antwoorden blijkt dat schapenmest kon dienen als bemesting in het algemeen en als weiland- en bloembemesting. Ook vermengde men schapenmest met stalmest. Schapenmest werd wel eens gebruikt om stokbomen in te planten. [N 77, 122; L 20, 22f; A 4, 22f; A9, 24c] || Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11, I-12
|
33363 |
vaste voer- en drinkbak |
krib:
krip (Q284p Eupen),
kręp (Q284p Eupen)
|
De opgemetselde bak of goot, soms in vakken verdeeld, die vóór de koeien langs loopt, waaruit de koeien eten en drinken. De hoogte van de bak verschilt van plaats tot plaats. Het water wordt het laatst in de bak gedaan. De bak is dan meteen schoon. Zie ook het vorige lemma "voer- en drinkgoot" (2.2.14). Zie ook afbeelding 10 bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 37b; N 4, 76; N 5, 96; L 1, a-m; L A1, 174; S 19; Wi 4; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|
22648 |
vastenavond |
vastavond:
fastoəvənt (Q284p Eupen),
fas’to.əvənt (Q284p Eupen),
vastovend (Q284p Eupen)
|
t Is Vastenavond. [ZND 08 (1925)] || vastenavond [RND] || Vastenavond. [Willems (1885)]
III-3-2
|
32342 |
vat, ton |
vat:
va.t (Q284p Eupen)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|
34466 |
vechthaan |
lombardische haan:
lampǝšǝ hān (Q284p Eupen)
|
Haan in de regel van een bijzonder ras, die afgericht wordt voor hanengevechten. Hanengevechten zijn een Haspengouwse specialiteit. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|