e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eupen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
wafel wafel: wāfəl (Eupen, ... ) wafel [ZND 08 (1925)] III-2-3
wagen wagel: w˙āgǝl (Eupen) Algemene benaming voor een voertuig op vier wielen met een dissel, waarmee men over het algemeen grote lasten vervoerde. Soms werd de wagen ook voor personenvervoer gebruikt. Meestal werden er twee of vier paarden voor gespannen. In de jaren na de tweede wereldoorlog werden de houten wielen geleidelijk aan vervangen door exemplaren met luchtbanden. Wagens komen over het algemeen minder vaak voor dan karren. In Haspengouw neemt de frequentie van de wagen als landbouwvoertuig af van zuid naar noord. Dit heeft te maken met het feit dat in de streek waar de landbouwgrond zwaarder is, de wagen meer in gebruik is. In de Kempen en de Maasvallei komt de wagen niet voor als landbouwvoertuig, maar kent men ze wel als bijvoorbeeld voertuig van de brouwer. In de streken waar de wagens pas in het midden van deze eeuw opgang maakten, kende men ze slechts met luchtbanden. [N 17, 4; N G, 51; JG 1a; JG 1b; JG 1d; Wi 4; L 27, 65; monogr.] I-13
wagenmaker esser: ē̜sǝr (Eupen), stelmaker: štęlma.xǝr (Eupen) De algemene benaming voor de vakman die karren, wagens en wielen vervaardigt en herstelt. Het woord stelmaker was ook bekend bij de respondenten uit Tegelen (L 270), Weert (L 289), Neer (L 294), Montfort (L 382), Limbricht (L 434), Genhout (Q 19b), Doenrade (Q 27), Oirsbeek (Q 33), Maastricht (Q 95) en Klimmen (Q 111). Het werd in de dialecten van die plaatsen echter niet gebruikt. Sommige zegslieden merkten ervan op dat het woord alleen in het zuiden van Nederlands-Limburg in plaatsen langs de Duitse grens gebruikelijk was. Reparaties aan de houten onderdelen van karren en wagens konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Nederweert (L 288), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Bocholt (L 317), Horn (L 325), Bree (L 360), Gerdingen (L 360a), Gruitrode (L 366), Kessenich (L 370), Maasbracht (L 377), Montfort (L 382), Meeswijk (L 424), Stein (Q 15), Geleen (Q 21), Schinnen ( 32), Nuth (Q 36), Amby (Q 102), Berg en Terblijt (Q 103), Margraten (Q 192) en Vijlen (Q 208). Defecte metalen onderdelen van karren en wagens werden doorgaans door de plaatselijke smid hersteld. Dit was het geval in: Blerick (L 269), Houtblerick (L 269a), Tegelen (L 270), Venlo (L 271), Helden (L 291), Heythuysen (L 292), Urmond (Q 14), Stein (Q 15), Schinveld (Q 30), Brunssum (Q 35), Maastricht (Q 95), Sibbe (Q 101a), Amby (Q 102) en Wittem (Q 204). In Waubach (Q 117a) werd dit werk door een bankwerker gedaan. Die noemde men schlosser (šlø̜sǝr). Zie ook het lemma ɛkoudsmidɛ in wld II.11, pag. 2.' [N G, 1a; N G, 2; Lu 5, 18a-b; A 27, 18a-b; RND 77; L 34, 18; monogr.] II-12
walmen smeulen: šmø&#x0304lə (Eupen), walmen: valəmə (Eupen) roken, walmen, gez. van een lamp [ZND 02 (1923)] || walm [ZND m] III-2-1
wan wan: wan (Eupen) De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37] I-4
waskom lampettenkomp: lampeͅtəkomp (Eupen), lavoor: lavūr (Eupen) schotel bij de lampetkan || wasbak III-2-1
waterdamp, wasem damp: damp (Eupen), damə (Eupen) damp [ZND 33 (1940)] III-2-1
waterketel, moor cokemèr (wa.): Luiks cokemår  koͅu̯xmār (Eupen) waterketel III-2-1
waterput put: py.də (Eupen), py.t (Eupen), pøt (Eupen), pøͅ.t (Eupen), pøͅd (Eupen, ... ), pøͅt (Eupen), puts: peͅtš (Eupen), pø.ts (Eupen) [Heem 08.2-3 (1964)] [RND 08] [Willems (1885)] [ZND 32 (1939)] I-7
weddenschap wed: wet (Eupen), wedding: weddeng (Eupen) weddenschap [RND] || Wedding. [Willems (1885)] III-3-2