28506 |
zwerm |
zwerm:
šwęrǝm (Q284p Eupen)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
24292 |
zwerm vogels |
zwerm:
schwärm (Q284p Eupen)
|
zwerm [Willems (1885)]
III-4-1
|
18005 |
zweten |
zweten:
šweitə (Q284p Eupen)
|
zweten [ZND m]
III-1-2
|
21410 |
zwijgen |
zwijgen:
swi`i`ə (Q284p Eupen)
|
zwijgen [ZND m]
III-3-1
|
19301 |
zwoegen |
de knoden afstoten:
də knø͂ͅ afštūtə (Q284p Eupen)
|
zwaar werk verrichten
III-1-4
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
šwā:rt (Q284p Eupen),
šw‧ārdə (Q284p Eupen)
|
zwoerd (harde rand van een snede spek) [ZND 08 (1925)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
frang (Q284p Eupen)
|
Franken
III-3-1
|