e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eupen

Overzicht

Gevonden: 1837
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonenkruid bonenkruidje: bunekrüttche (Eupen), būnəkrytšə (Eupen) bonenkruid I-7, III-2-3
bont en blauw slaan blauw en zwart houwen: bloə ɛn sjwaRt Xəhouə (Eupen) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
boog boog: boog (Eupen, ... ), boəch (Eupen), boəg (Eupen), bøəg (Eupen) boog [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] III-3-2
boom (alg.) bome (enkelv.): bo.mə enkelv (Eupen), bomə enkelv (Eupen), boom: bom (Eupen) boom [RND] III-4-3
boomgaard huiswei: hu‧s.we (Eupen), obst-wei: obstwĕ (Eupen), ōpst[wei} (Eupen) boomgaard [ZND 22 (1936)] I-7
boomschijven schijven: šīvǝ (Eupen) Elk van de twee houten of metalen schijven die aan beide uiteinden van de kettingboom bevestigd, het kettinggaren opsluiten om afrafelen te voorkomen. [N 39, 71a] II-7
boomstronk storkel: šturəkəl (Eupen), štu̞rəkəl (Eupen) boomstronk [ZND 07 (1924)] || stronk III-4-3
boon, algemeen bonen: buǝnǝ (Eupen), boon: buǝn (Eupen), bu‧ən (Eupen) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7
booromslag drouw: dry (Eupen) Een soort beugel in de vorm van een letter C met aan de bovenzijde een knop en aan de onderzijde een boorhouder. De booromslag wordt gebruikt om een boorijzer met de hand rond te draaien. De knop wordt daarbij tegen de borst geplaatst, terwijl tegelijkertijd met de beugel een draaiende beweging wordt gemaakt. Zie ook afb. 128. Zie voor het woordtype drouw (Q 121b, Q 284) ook RhWb I, kol. 1437, s.v. Drau: ...das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde, Drehbügel" en Wbd II.6, pag. 1980, lemma "booromslag", woordtype boordroef (L 205, L 206). [N 33, 153-154; N 33, 143; N 33, 121; monogr.] II-11
boos bletsig: bleͅtsex (Eupen), kwaad: kuə (Eupen) boos, vals || heftig, boos, lichtgeraakt III-1-4