20661 |
bonenkruid |
bonenkruidje:
bunekrüttche (Q284p Eupen),
būnəkrytšə (Q284p Eupen)
|
bonenkruid
I-7, III-2-3
|
17877 |
bont en blauw slaan |
blauw en zwart houwen:
bloə ɛn sjwaRt Xəhouə (Q284p Eupen)
|
bont en blauw geslagen [RND]
III-1-2
|
22552 |
boog |
boog:
boog (Q284p Eupen, ...
Q284p Eupen),
boəch (Q284p Eupen),
boəg (Q284p Eupen),
bøəg (Q284p Eupen)
|
boog [RND] || Boog. [Willems (1885)] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)]
III-3-2
|
24472 |
boom (alg.) |
bome (enkelv.):
bo.mə enkelv (Q284p Eupen),
bomə enkelv (Q284p Eupen),
boom:
bom (Q284p Eupen)
|
boom [RND]
III-4-3
|
33511 |
boomgaard |
huiswei:
hu‧s.we (Q284p Eupen),
obst-wei:
obstwĕ (Q284p Eupen),
ōpst[wei} (Q284p Eupen)
|
boomgaard [ZND 22 (1936)]
I-7
|
29225 |
boomschijven |
schijven:
šīvǝ (Q284p Eupen)
|
Elk van de twee houten of metalen schijven die aan beide uiteinden van de kettingboom bevestigd, het kettinggaren opsluiten om afrafelen te voorkomen. [N 39, 71a]
II-7
|
24511 |
boomstronk |
storkel:
šturəkəl (Q284p Eupen),
štu̞rəkəl (Q284p Eupen)
|
boomstronk [ZND 07 (1924)] || stronk
III-4-3
|
33280 |
boon, algemeen |
bonen:
buǝnǝ (Q284p Eupen),
boon:
buǝn (Q284p Eupen),
bu‧ən (Q284p Eupen)
|
Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23]
I-5, I-7
|
31422 |
booromslag |
drouw:
dry (Q284p Eupen)
|
Een soort beugel in de vorm van een letter C met aan de bovenzijde een knop en aan de onderzijde een boorhouder. De booromslag wordt gebruikt om een boorijzer met de hand rond te draaien. De knop wordt daarbij tegen de borst geplaatst, terwijl tegelijkertijd met de beugel een draaiende beweging wordt gemaakt. Zie ook afb. 128. Zie voor het woordtype drouw (Q 121b, Q 284) ook RhWb I, kol. 1437, s.v. Drau: ...das Gestell am Handbohrer, das den eingesetzten Bohrer dreht, Bohrwinde, Drehbügel" en Wbd II.6, pag. 1980, lemma "booromslag", woordtype boordroef (L 205, L 206). [N 33, 153-154; N 33, 143; N 33, 121; monogr.]
II-11
|
18863 |
boos |
bletsig:
bleͅtsex (Q284p Eupen),
kwaad:
kuə (Q284p Eupen)
|
boos, vals || heftig, boos, lichtgeraakt
III-1-4
|