| 21304 |
buurvrouw |
nabuurse:
no‧ə.bəšə (Q284p Eupen),
nabuursvrouw:
noəbeschvrŏ (Q284p Eupen)
|
buurvrouw [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
| 27275 |
calamien |
kälmes:
kɛlmǝs (Q284p Eupen)
|
Oxydisch zinkerts. [monogr.]
II-4
|
| 19671 |
canapé, sofa |
canape:
kanəpī (Q284p Eupen)
|
canape
III-2-1
|
| 29999 |
cementmortel |
mortel:
mø̜rtǝl (Q284p Eupen)
|
Mortel, bestaande uit cement en zand. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(mortel)', '-(spijs)', etc. het lemma 'Mortel'. [N 30, 37e; monogr.]
II-9
|
| 20837 |
cervelaatworst |
belster:
bɛlstər (Q284p Eupen),
belsterworst:
beͅ.l.stərwo͂.əš (Q284p Eupen),
#NAME?
beͅ.l.stərwo͂.əš (Q284p Eupen)
|
cervelaatworst [ZND 21 (1936)] || worst [ZND 21 (1936)]
III-2-3
|
| 18824 |
chagrijn |
chagrijn:
šagrɛŋ (Q284p Eupen),
leedmoedig:
lēətmøͅu̯dex (Q284p Eupen)
|
treurig || verdriet
III-1-4
|
| 20545 |
cichorei |
cichorei:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
cichorēē (Q284p Eupen),
suikerij:
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
sukəriə (Q284p Eupen)
|
cichorei [ZND 01u (1924)]
III-2-3
|
| 19823 |
commode, ladenkast |
commode:
komoͅu̯t (Q284p Eupen)
|
commode
III-2-1
|
| 32598 |
compost |
compost:
kǫmpǝs (Q284p Eupen)
|
Van de termen die onder de titel compost in dit lemma verenigd zijn, hebben er sommige duidelijk betrekking op de fijngemaakte compostachtige meststof, zoals die uit afval van de weide, de boomgaard, het erf bereid werd en over de weide werd gestrooid, terwijl andere meer wijzen op het moderne product van een vuilverwerkings- of composteringsbedrijf. Het eerste deel van het lemma bevat voornamelijk benamingen voor weidemest. [N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 4d + 38 + 39; N M, 10c; monogr.]
I-1
|
| 32599 |
composthoop |
meng:
mɛŋ (Q284p Eupen),
mijt:
mīt (Q284p Eupen)
|
Bedoeld wordt een hoop van plantenresten, kaf-afval, zacht heggeknipsel, keukenafval, afval van weide of boomgaard, enz. die men regelmatig omzet en laat verteren tot vooral over de weide te strooien compost. [N M, 10c add.; N 11, 22 + 27 add.; N 11A, 38a + b; monogr.]
I-1
|