17967 |
(met) het hoofd stoten |
hutsen:
hoetse (Q119p Eygelshoven)
|
stoten: het hoofd stoten (kinderwoord) [boetse, zijn eige boetse] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17675 |
(met) stevige benen |
flinke palen:
flinke péûl (Q119p Eygelshoven)
|
benen: met stevige benen [hij is gestapeleerd] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22095 |
<naam> |
namensdag:
namesdaag (Q119p Eygelshoven)
|
Naamfeest.
III-3-2
|
18210 |
[jasje] |
jas:
jas (Q119p Eygelshoven)
|
Hoe noemt men het kledingstuk van geheel of gedeeltelijk wollen stof, dat bij kouder weer en in de winter over de, in vraag 5 en 6 genoemde kledingsstukken in het werk wordt gedragen? Het heeft meestal een kraagje en revers (opgeslagen). Het zou in het Ne [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18211 |
[wambuisjas?] |
jas:
jas (Q119p Eygelshoven)
|
Hoe noemt men hetzelfde kledingstuk, van katoenen stof vervaardigd? [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
34496 |
aan de leg zijn |
aan de leg:
an dǝr lęq (Q119p Eygelshoven)
|
Gezegd van kippen als ze in de legperiode zijn. [N 19, 50a; monogr.]
I-12
|
18212 |
aan flarden |
in vetsen:
zieng klijer woare in fatse (Q119p Eygelshoven)
|
Zijn kleren waren aan flarden (door een ongeluk of vechtpartij). [DC 17 (1949)]
III-1-3
|
33189 |
aanaardhak |
aardappelshoger:
ējǝpǝlshyi̯ǝgǝr (Q119p Eygelshoven)
|
Het handgereedschap dat bij het aanaarden wordt gebruikt. Meer dan één zegsman geeft aan dat het aanaarden met de hak met mankracht zwaar werk was. Zie ook de opmerking over de opgaven bij het lemma Vorentrekker. Er werd aangeaard met de schup (zie het lemma Schop in aflevering I.1, blz. 121) in: L 324, 355, 363, 414, P 47, 49, 55, 56 (vroeger), 57, 58, 118a, 119 (idem), 120, Q 2a, 3, 71 (idem), 72, 182, 189 en 198b. Met de mesthaak (zie het lemma Mesthaak in aflevering I.1, blz. 12) in: L 289b, P 176 (vroeger) en Q 9. [N 12, 26; N 18, 42; JG 1c, 2c; monogr.; add. uit N 12, 24; N 18, 58]
I-5
|
25243 |
aanhoudend regenen |
stendige regen:
Nb. hard regenen = t reeënt dat t zikt.
sjtendige reeën (Q119p Eygelshoven)
|
voortdurend regenen [knoeien] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
34182 |
aanmelken |
aantrekken:
ātrɛkǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Het maken van de eerste melkbewegingen bij een vaars die pas gekalfd heeft, gezegd van de boer. [N 3A, 61]
I-11
|