22313 |
schaatsen |
schlittschoen (<du.) lopen:
(ik weet echter niet of dit algemeen gezegd wordt).
sjlietsjoon lope (Q119p Eygelshoven)
|
Schaatsenrijden [sjatsen, sjtriksjoon loupe]. [N 06 (1960)]
III-3-2
|
22866 |
schaatsijzer |
ijzer:
iezer (Q119p Eygelshoven)
|
Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
27475 |
schachtton |
schachtkiebel:
šātkibǝl (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Ton die gebruikt wordt om bij het delven van de schachten personeel en materiaal naar beneden te laten en losgemaakte stenen naar boven te hijsen. [N 95, 77; monogr.; Vwo 39; Vwo 379]
II-5
|
25043 |
schaduw, lommer |
schatten (du.):
der sjatte (Q119p Eygelshoven),
sjatte (Q119p Eygelshoven),
scheem:
sjîêm (Q119p Eygelshoven)
|
(de) schaduw [DC 23 (1953)] || schaduw [DC 42B (1967)] || schaduw (lommer) [RND]
III-4-4
|
21092 |
schaften |
botteren:
butǝrǝ (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale, Wilhelmina])
|
Schaften, eten. Volgens de respondenten in Q 15, Q 113a en Q 117a gebeurde het "schaften" bovengronds en het "botteren" ondergronds. [N 95, 50; N 95, 53a; N 95, 53b; monogr.; Vwo 495; Vwo 499; Vwo 680; Vwo 690]
II-5
|
21483 |
schafttijd |
boteren:
[sic]
ət boͅtərə (Q119p Eygelshoven)
|
schafttijd [RND]
III-3-1
|
33402 |
schapestal, schaapskooi |
schapestal:
šǭǝpǝ[stal] (Q119p Eygelshoven)
|
De stal, doorgaans een apart gebouw, waarin de schapen overnachten. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [L 38, 29; A 10, 9f; N 5, 105f; monogr.]
I-6
|
31910 |
scharnierbeitel |
fitsenbeitel:
fitšǝbētǝl (Q119p Eygelshoven)
|
Hakbeitel waarvan heft en blad uit één stuk staal gesmeed zijn. Het beitelblad heeft aan de voorkant een zeer smalle, schuingeslepen zijde. De beitel wordt gebruikt voor het aanbrengen van smalle sleuven en gaten en vaak ook voor het inhakken van de sleuven voor scharnieren. Zie ook afb. 67. Een holte in een kozijn maken met behulp van de scharnierbeitel werd in Gronsveld (Q 193) infitsen (īnfetšǝ) genoemd. [N 53, 41-42; N G, 27b; monogr.]
II-12
|
34494 |
scharrelen |
dabben:
dabǝ (Q119p Eygelshoven),
scharren:
šarǝ (Q119p Eygelshoven),
schrabben:
šrabǝ (Q119p Eygelshoven)
|
De kippen dabben en scharren in de grond om wormen, insecten en dergelijke te vinden. [N 19, 61a; L 33, 20; monogr.]
I-12
|
17800 |
schede |
schede:
sjeéj (Q119p Eygelshoven),
sjij (Q119p Eygelshoven)
|
schede, lederen ~ waarin een mes wordt bewaard [N 20 (zj)]
III-2-1
|