18574 |
werkkleren |
werkanzug (<du.):
wirk-antzog (Q119p Eygelshoven)
|
De kleren die men draagt als men vuil of klusjes doet. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
26297 |
wervel |
wervel:
welvǝr (Q119p Eygelshoven)
|
Blokje hout, dat draaibaar om een spijker op de kozijnstijl is aangebracht en dient om deuren van kastjes en schuurtjes gesloten te houden. In het gebied rond Weert werd het ook voor vensterluiken gebruikt. Zie ook 'Limburgs Idioticon', pag. 291, s.v. 'wölverke', het, ø̄Nachtslotje. 't Is de kantuitspraak van wervelke. Geh. St-Truiden.ø̄ [A 27, 32a-b; monogr.]
II-9
|
25135 |
wervelwind |
wervelwind:
inne wirvelwink (Q119p Eygelshoven)
|
wervelwind [hauwmauw, remouw, hauw, ow, mouwmeuke, windroes] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24399 |
wesp |
wesp:
wesp (Q119p Eygelshoven)
|
wesp [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
30848 |
wetsteen |
slijpsteen:
šlīpštē (Q119p Eygelshoven)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|
24408 |
wezel |
wezel:
wi.əzəl (Q119p Eygelshoven),
wiezel (Q119p Eygelshoven, ...
Q119p Eygelshoven)
|
wezel [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
33300 |
wieden, algemeen |
geden:
jēǝnǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Onkruid bestrijden in het algemeen, ongeacht de manier waarop of het gereedschap waarmee dat gebeurt. Vergelijk ook de meer specifieke handelingen in de andere lemmaɛs van deze paragraaf. De benamingen voor het object onkruid, dat in de woordtypen tussen haken is geplaatst, vindt men in het lemma Onkruid, Algemeen. [N 15, 2; N Q, 11b; JG 1a, 1b, 2c; A 47, 11b; L B2, 272; L 8, 92; S 43, Wi 39; monogr.; add. uit N 18, 8b; A 39, 1b]
I-5
|
34574 |
wiel |
karrenrad:
kārǝrat (Q119p Eygelshoven),
rad:
rat (Q119p Eygelshoven),
meervoud
rār (Q119p Eygelshoven)
|
Algemene benaming voor het wiel van een kar of een wagen. De karren en wagens hebben aanvankelijk houten wielen met daarrond een ijzeren band, om slijtage tegen te gaan. Na de tweede wereldoorlog werden deze houten wielen geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. Afhankelijk van de omtrek heeft een wiel tien tot veertien spaken. [N 17, 57a-b + add; N 18, 99 + add; N G, 4; JG 1a + 1b; Gi 1,1; L 20, 21; L 38, 41; A 2, 60; A 4, 21; A 43, 1a-b; Wi 5; S 29; monogr.]
I-13
|
31573 |
wielband |
radbeslag:
rat˱bǝšlāx (Q119p Eygelshoven)
|
De ijzeren hoepel die door de smid om de houten velg van een kar of wagen wordt gelegd. Zie ook afb. 209a. [N G, 46a; N 17, 67; A 42, 17; JG 1a; JG 1b; L 20, 20c; A 4, 20c; N 33, 8 add.; monogr.; Vld.; div.]
II-11
|
32216 |
wielstoel |
afschrijfdis:
āfšrīf˱døš (Q119p Eygelshoven),
afschrijfstoel:
āfšrīfštōl (Q119p Eygelshoven)
|
Een blok, bank of driepoot, voorzien van een pin, waarop de gespaakte naaf van een velg wordt voorzien. Het geheel ligt daarbij horizontaal op de wielstoel. De velg van een karrenwiel bestaat uit een aantal segmenten. Die worden eerst op de spaken gelegd om te passen. Vervolgens worden de spaken op lengte afgezaagd. Dan worden met behulp van hamer en beitel of een speciaal werktuig, de pennendraaier, aan het uiteinde van de spaken pennen gestoken of gedraaid. Tot slot worden de velgsegmenten definitief aan elkaar en aan de spaken vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛvelgɛ en ɛvergaringenɛ in wld I.13, pag. 16-18.' [N G, 9]
II-12
|