25160 |
winderig weer |
stormig weer:
sjtürmisj weer (Q119p Eygelshoven)
|
winderig weer [zuchtig] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18676 |
winterkleren |
winterkleren:
winkterkleijer (Q119p Eygelshoven)
|
Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
winterkoninkje:
wingterkunnigsjke (Q119p Eygelshoven)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33238 |
winterwortelen |
veldmoren:
vęltmūrǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brēǝkǝ (Q119p Eygelshoven)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
⁄t weer deet wat ⁄t wilt (Q119p Eygelshoven)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fleutekieës (Q119p Eygelshoven),
witte kaas:
wiesse kieës (Q119p Eygelshoven)
|
Smeerbare witte kaas of wrongel (fluitert, fluiterskaas?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20654 |
witte kool |
witte kappes:
wies kappes (Q119p Eygelshoven)
|
witte kool, de kool waarvan zuurkool gemaakt wordt [DC 27 (1955)]
I-7
|
24280 |
witte kwikstaart |
akkerstaartje:
onzeker
akkersjtetske (Q119p Eygelshoven)
|
kwikstaart, wit (18 zwart-wit-grijs; met lang wiebelstaartje; zeer algemeen; veel bij boerderijen en op wegen; roep [tijd-dik] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20620 |
wittebrood |
weg:
wek (Q119p Eygelshoven)
|
Kent uw dialect het woord weg of wig = een wittebrood. A.u.b. ook de dialectvorm van uw plaats opgeven en eventueel de betekenis toelichten. [N 16 (1962)]
III-2-3
|