34036 |
zwartbonte koe |
zwartbont (bijvgl. nmw.):
šwatsbǫŋk (Q119p Eygelshoven)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 126]
I-11
|
24345 |
zwarte bladluis |
bladluis:
bladloes (Q119p Eygelshoven),
meel:
mieële (Q119p Eygelshoven)
|
bladluis (zoals bijv. de zwarte tuinbonenluis) [himmelzoad, meelow, melde, smeelje] [N 26 (1964)] || insectjes onder een blad, zwart [DC 68 (1993)]
III-4-2
|
34040 |
zwarte koe met geheel witte kop |
witkop:
wiskǫp (Q119p Eygelshoven)
|
[N 3A, 130a]
I-11
|
34041 |
zwarte koe met witte kop en zwarte vlekken om de ogen |
blaar:
blār (Q119p Eygelshoven)
|
[N 3A, 130b]
I-11
|
24286 |
zwarte kraai, kraai |
krauw:
kraowe (Q119p Eygelshoven)
|
kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19541 |
zwavelstok |
zwegel:
sjweëgel (Q119p Eygelshoven),
zwegelstek:
mv sjweägelsjtekke
sjweägelsjtek (Q119p Eygelshoven)
|
spaantje van hout waarmee men vuur neemt uit de kachel of de haard, bijv. om een pijp op te steken (servieskes) [N 20 (zj)] || zwavelstokken, de vroegere lucifers (zwevelstok, -stek, sollefert, solverstekske) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (Q119p Eygelshoven)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
šmek (Q119p Eygelshoven)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18056 |
zweet |
zweet:
dr sjweet (Q119p Eygelshoven)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
sjwəmə (Q119p Eygelshoven),
zjwumme (Q119p Eygelshoven)
|
zwemmen [RND] || Zwemmen.
III-3-2
|