34082 |
draaiers |
wervelen:
wervǝlǝ (Q119p Eygelshoven)
|
De kleine heupen achter de grote heupen, meestal in de vorm van uitstekende botten of knobbels. [N 3A, 110b]
I-11
|
32201 |
draaiguts |
draaiguts:
drījǝgøtš (Q119p Eygelshoven)
|
De holronde beitel die tijdens het draaien wordt gebruikt voor het aanbrengen van profielen op de naaf. De draaiguts rust daarbij op de leunspaan van de draaibank. Zie ook afb. 183. [N G, 26b; N 53, 39e]
II-12
|
31771 |
draaizaag, keerzaag |
draaizeeg:
drijǝnzē̜ǝx (Q119p Eygelshoven)
|
Spanzaag die wordt gebruikt om langs kromme en gebogen lijnen te zagen. Het zaagblad is draaibaar in het raam bevestigd en aan één uiteinde voorzien van een handgreep. Het zaagblad is ongeveer 60 tot 70 cm lang en 5 tot 10 mm breed. Zie ook afb. 20. [N 53, 7; N 53, 8i-j; monogr.]
II-12
|
34160 |
drachtig |
dragend:
drāgǝnt (Q119p Eygelshoven)
|
[N 3A, 33]
I-11
|
18877 |
drenzen |
mitschen:
RhWb V, 1197 mitschen: in hohen Tönen eigensinnig Weinen, von Kindern
meetsje (Q119p Eygelshoven)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)]
III-1-4
|
34094 |
driespeen |
driedeems:
drei̯dēǝms (Q119p Eygelshoven)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Sommige woordtypen kunnen duiden op een koe die een uier met drie spenen heeft. [N 3A, 117]
I-11
|
22655 |
drijftol |
dobbel:
dobbel (Q119p Eygelshoven)
|
Hoe noemt men het kinderspeelgoed dat paddestoel- of kegelvormig is en dat met een zweep wordt voortgedreven? [tol] [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
32208 |
drijver, zetbeitel |
zetbeitel:
zęt˱bētǝl (Q119p Eygelshoven)
|
De drijver of zetbeitel is eerder een werktuig van de smid. Het is een stompe stalen beitel waarmee de metalen banden worden aangedreven die ter versteviging rond de naaf worden aangebracht nadat de spaakgaten zijn geboord. Meestal worden vier naafbanden aangebracht: twee aan weerszijden van de spaken en verder nog twee aan de uiteinden van de naaf. Zie ook de lemmata ɛmiddennaafbandenɛ, ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ in wld II.11, pag. 136-139 en de daarbij horende afbeelding 214.' [N G, 30]
II-12
|
19726 |
drinkbus |
blik:
blēx (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
De blikken fles waarin men drank, meestal koffie, bewaart. De opgave "lutte" uit Q 121 is metaforisch gebruikt. Wanneer iemand die bijzonder veel dorst heeft een hele grote drinkbus meebrengt zegt men wel dat hij "eŋ lo̜t" (luchtkoker) heeft meegebracht (Lochtman pag. 76). [N 95, 52; monogr.; Vwo 127; Vwo 158; div.]
II-5
|
34333 |
drinken bij de zeug |
zuigen:
zūgǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Het zuigen of drinken bij de zeug, gezegd van de big. [N 19, 21a]
I-12
|