18285 |
kleerborstel |
kleerborstel:
(kleier)busjtel (Q119p Eygelshoven)
|
Kleerborstel. Hoe noemt men het hierboven afgebeelde voorwerp, dat wordt gebruikt om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen enz. te verwijderen? [DC 15 (1947)]
III-1-3
|
27669 |
kleerhaak |
klederhaak:
klęjǝrhǭk (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Willem-Sophia])
|
De haak waaraan de mijnwerker zijn kleren en mijnkleding kan ophangen. Door middel van een ketting en een katrolsysteem hangt alle kleding hoog in de lucht. Bij het begin van de dienst laat de arbeider zijn haak neer, haalt er zijn mijnkleding vanaf en hangt er zijn dagelijkse kleding aan op. Daarna trekt hij de haak weer op en sluit de ketting af met een hangslot. In de mijnen van Eisden, Zwartberg, Waterschei, Winterslag en Zolder kent men dit systeem van opbergen niet: daar stopt men zijn spullen in kasten. [N 95, 56; N 95, 57; monogr.]
II-5
|
19971 |
kleerkist |
kist:
kes (Q119p Eygelshoven)
|
klerenkist
III-2-1
|
29606 |
klei, leem |
klei:
klē̜.i̯ (Q119p Eygelshoven)
|
Grijs- tot geelachtige, sterk samenhangende, enigszins klevende, vruchtbare grondsoort, ontstaan door afzetting van verweringsprodukten door rivieren. Leem is ook een kleiachtige grondsoort echter met een zandgehalte groter dan 20%. Zie ook het lemma ɛklei, leemɛ in wld II, afl. 8 (pottenbakker e.a.), blz. 31.' [N 27, 41; N 27, 33; N 18, 2 add.; N 18, 5 add.; N 15, add.; R 3, 6; A 10, 4; Wi 52, 53; Vld.; monogr.]
I-8
|
17543 |
klein van gestalte |
klein van stuk:
hééje is kling va sjtuk (Q119p Eygelshoven)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33318 |
kleine boerderij |
goedje:
gø̄tjǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
pritsje:
prietske (Q119p Eygelshoven)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24463 |
kleine schadelijke zoogdieren |
schadelijk , onnuttig:
sjeadlich, onnutzlich (Q119p Eygelshoven)
|
schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
21338 |
kleingeld |
kleingeld:
klee geld (Q119p Eygelshoven)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
25029 |
kleurx |
kleur:
kluuər (Q119p Eygelshoven)
|
kleur [DC 42B (1967)]
III-4-4
|