20464 |
lijkbidder |
aanzegger:
#NAME?
aanzegger (Q119p Eygelshoven)
|
lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
32014 |
lijmknecht, sergeant |
lijmtang:
līmtaŋ (Q119p Eygelshoven),
sergeant:
zǝrža.nt (Q119p Eygelshoven)
|
Houten of metalen werktuig waarmee te lijmen delen vastgeklemd kunnen worden. Het bestaat uit één of twee lange benen waarop twee dwarsstukken zitten die met behulp van een draadspil naar elkaar toe gedraaid kunnen worden en de te lijmen delen op deze wijze vastklemmen. Lijmknechten bestaan in verschillende uitvoeringen en afmetingen. Met de in dit lemma opgenomen benamingen worden doorgaans grotere lijmknechten aangeduid, waarbij de lengte van het been of de benen meer dan 30 cm bedraagt. Zie ook afb. 120 en 121. [N 53, 216c; N 53, 217b; N 53, 215; N G, 15; monogr.]
II-12
|
22329 |
lijn waar het spel begint |
schraam:
sjroam (Q119p Eygelshoven)
|
1. Lijn; 2. Streep.
III-3-2
|
33273 |
lijnzaad, vlaszaad |
lijnzaad:
līnzǭt (Q119p Eygelshoven)
|
Linum usitatissimum L. Lijnzaad is de gebruikelijke naam voor het zaad van de vlasplant en, in verband met de olieproduktie, ook voor het gewas. Zie paragraaf 4.2 en in het bijzonder het lemma Vlas. Uit de gerepelde en gedorste zaadbollen wordt olie geslagen, de lijnolie; de overblijvende pulp is een gezocht veevoer. De vormen die hier zijn samengebracht onder de typen lijzend en lijzens zijn te beschouwen als varianten van lijzaad, met een bijzondere verzwaring van het eerste lid. Ze zijn als afzonderlijke typen behandeld vanwege de samenstellingen in dit lemma en in de volgende lemmaɛs. [S 22; Wi 18; monogr.; add. uit JG 1b; L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
21098 |
lijnzaadmeel |
lijnzaadmeel:
[lijnzaad]mɛ̄ǝl (Q119p Eygelshoven)
|
De gedroogde pulp die overblijft na het slaan van de olie uit het lijnzaad. Het meel wordt als veevoeder gebruikt. Indien in samenstellingen met lijnzaad- dit woorddeel onverkort is gebleven en gelijk aan de opgave voor lijnzaad in dat lemma, dan is hier naar de variant van het lemma Lijnzaad, Vlaszaad verwezen. Voor de typen lijzend en lijzens naast lijzaad zie de toelichting bij het lemma Lijnzaad, Vlaszaad. [monogr.; add. uit L 1 a-m; L 1 u, 149; L 42, 59; RND 31]
I-5
|
24567 |
lijsterbes |
lijsterbes:
-
liesterbes (Q119p Eygelshoven)
|
lijsterbes (Sorbus aucuparia) [DC 26 (1954)]
III-4-3
|
20725 |
limburgse kaas |
herve kaas:
herve kieës (Q119p Eygelshoven),
stinkkaas:
sjtinkkieës (Q119p Eygelshoven)
|
Limburgse kaas, Hervese kaas (stinkkaas, rommedoe?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q119p Eygelshoven),
lìp (Q119p Eygelshoven)
|
lip [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
toeten:
tȳtǝ (Q119p Eygelshoven)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
17721 |
loeren |
spinzen:
sjpienkse (Q119p Eygelshoven)
|
kijken: loeren [lonke, luime] [N 10 (1961)]
III-1-1
|