32856 |
molshoop in het grasland |
moutheuvelshoop:
(mv mōthȳǝvǝlsh"p)
mōthȳǝvǝlshōp (Q119p Eygelshoven)
|
Hoopje aarde, opgeworpen door een mol. Op de cultuurgronden en ook in het weiland zijn molshopen hinderlijk voor de boer, en hij zal proberen de mollen te vangen en de molshopen in het veld te verwijderen met de sleep (zie het lemma ''slepen'' in aflevering I.1.2, p. 175-176) of met een ander werktuig (zie het volgende lemma: ''molshopen verspreiden''). De benaming van de molshoop is vaak in het meervoud opgegeven. Daarom zijn bij de onderstaande woorden overal waar in de enquêtes door de informanten ook de meervoudsvormen zijn vermeld, deze hier ook opgenomen. In enkele streken worden de molshoop en de mol door hetzelfde woord benoemd. Daarom is in deze paragraaf ook het lemma ''mol'' opgenomen. De plaatsen waar de woorden voor mol en molshoop hetzelfde zijn, zijn hieronder gekenmerkt door het teken = bij de plaatscode; ze zijn in kaart 3, Mol, genoteerd.' [N 14, 80a; N 14, 81 add.; JG 1a, 1b, 1c; A 18, 12; L 1 a-m; L 1u, 165; L B2, 212; S 24, monogr.]
I-3
|
17758 |
mond |
mond:
monk (Q119p Eygelshoven),
moŋg (Q119p Eygelshoven)
|
mond [RND] || Mond. Houd je mond toch [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
34207 |
mond- en klauwzeer |
tongblaren:
toŋblǭrǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Een zeer besmettelijke ziekte, veroorzaakt dor een virus. De eerste verschijnselen zijn stijfheid, vermindering in de melk, hoge koorts, sterke speekselafscheiding. Daarna ontstaan er blaren op het slijmvlies van de mond en de tong, aan de spenen en tussen de klauwen. Ook inwendig kunnen blaren voorkomen. De grootste schade wordt veroorzaakt door allerlei bij- en naziekten zoals verwerpen bij drachtige dieren, zeer ernstige uierontstekingen, langdurige kreupelheden, klauwontstekingen en misvormingen van de klauwen, uitgebreide etteringen en longaandoeningen (Berns 1983, blz. 181). Zie ook het lemma ''mond- en klauwzeer'' in wbd I.3, blz. 484-486. De gegevens van A 48A, 21 zijn verwerkt in de aflevering over het kleinvee (wld I.12) in het lemma ''mond- en klauwzeer'' (1.1.7). [N 3A, 80a; monogr.]
I-11
|
24355 |
mot |
mot:
mot (Q119p Eygelshoven)
|
mot [DC 24 (1953)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moter:
motər (Q119p Eygelshoven)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
smiezel:
sjmiēͅzel (Q119p Eygelshoven)
|
motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
smiezelen:
sjmiezele (Q119p Eygelshoven),
⁄t geet sjmiezele (Q119p Eygelshoven),
smiezen:
sjmieze (Q119p Eygelshoven),
zouwelen:
zauwele (Q119p Eygelshoven),
⁄t begint te zauwele (Q119p Eygelshoven),
⁄t vingt aa te zauwele (Q119p Eygelshoven)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
24356 |
mug |
mug:
muk (Q119p Eygelshoven),
mø.k (Q119p Eygelshoven)
|
mug || steekmug [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
24357 |
muis |
muis:
mū.s (Q119p Eygelshoven),
muisje:
müske (dim.) (Q119p Eygelshoven)
|
muis
III-4-2
|
21642 |
muntgeld |
rammelsgeld:
rammels-geld (Q119p Eygelshoven)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: muntgeld, klinkend geld in het algemeen [geen bankbiljetten dus] [speeses?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|