33559 |
notenboom |
notenboom:
-
noeëteboom (Q119p Eygelshoven)
|
okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|
24903 |
ochtend (vanmorgen |
ochtend:
vuurdemiddig (Q119p Eygelshoven)
|
s morgens) [DC 65 (1990)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
boomnoot:
-
boomnoeët (Q119p Eygelshoven),
noot:
nū.ət (Q119p Eygelshoven)
|
noot || okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
17636 |
oksel |
onder de arm:
ónger gen erm (Q119p Eygelshoven)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20701 |
oliebol |
nonnenvot:
nônnevôd (Q119p Eygelshoven)
|
Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
33736 |
omheining van opstaande latjes |
schutting:
šøteŋ (Q119p Eygelshoven)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
34211 |
omweiden |
omspannen:
ømšpanǝ (Q119p Eygelshoven)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
33450 |
onderdeur |
onderste slag:
øŋǝštǝ šlāx (Q119p Eygelshoven)
|
Het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel is meer voor dagelijks gebruik, bedoeld om toegang te verlenen aan voetgangers en kleine voertuigen (karretjes) en om, in gesloten stand, aan vee de doorgang te beletten. In plaats van een onderdeur kan ook een kleine hekdeur van latten gebruikt worden. Zie ook afbeelding 18.e bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 37c en 42d; monogr.]
I-6
|
18401 |
ondergoed |
onderwas:
ongerwesj (Q119p Eygelshoven)
|
Onderkleding. Wat is in uw dialect het gewone woord voor onderkleding? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
27174 |
ondergronds |
onderaardig:
oŋǝrērdix (Q119p Eygelshoven
[(Laura / Julia)]
[Domaniale])
|
Beneden in de mijn onder de grond. [N 95, 113; monogr.]
II-5
|