17905 |
nemen, pakken |
nemen:
nämmə (Q262p Eynatten)
|
nemen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
ogenblik:
ps. omgespeld volgens Frings.
ənə⁄ oͅwəblek (Q262p Eynatten),
ogenblikje:
ps. omgespeld volgens Frings.
ə ‧oͅwəbleksjə (Q262p Eynatten)
|
een ogenblikje [ZND 04 (1924)]
III-4-4
|
23150 |
olifant |
elefant (du.):
Karte 109.
Elefant (Q262p Eynatten)
|
Elefant.
III-3-2
|
25149 |
onbewolkt |
klaar:
ps. onder de Ø staat nog een streep (weet niet wat ermee bedoeld wordt).
klōr (Q262p Eynatten)
|
klaar, helder [ZND 19A (1936)]
III-4-4
|
34151 |
onvruchtbare koe |
merk:
mē̜rk (Q262p Eynatten)
|
In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C]
I-11
|
33293 |
oot, wilde haver |
wilde haver:
wel hāvǝr (Q262p Eynatten)
|
Avena fatua L. Een vrij algemeen voorkomend lastig onkruid op bouwland, in korenvelden en wegbermen, dat er haverachtig uitziet met een wijde, pluimvormige aar. Het bloeit van juni tot augustus. De lengte varieert van 60 tot 120 cm. Vergelijk lemma Evene in WLD.I, afl. 4. [A 30, 2; A 60A, 81; L 49, 2; monogr.; add. uit JG 1a, 1b]
I-5
|
17900 |
optillen |
opheven:
ophävə (Q262p Eynatten)
|
dat kan ik opheffen [ZND 26 (1937)]
III-1-2
|
34053 |
os |
os:
ǫǝs (Q262p Eynatten)
|
Gesneden mannelijk rund [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.]
I-11
|
20320 |
oude man |
oude man:
de jowən awə mān es med et pēət tørəš ən īs jəbroͅwchə eͅn ejə kōͅt waəsr jəvalə (Q262p Eynatten)
|
De goede oude man is met het paard door t ijs gebroken en in het koud water gevallen (gebroken of gezakt?) [ZND 04 (1924)]
III-3-1
|
33382 |
paarderuif |
roop:
rø̄p (Q262p Eynatten)
|
Het samenstel van latten, gelijkend op een ladder, dat in schuine stand wordt aangebracht boven de paardekrib en waaruit de paarden langzaam het hooi (soms ook gras) kunnen eten. De benamingen met krib zijn waarschijnlijk oneigenlijk gebruikt (vergelijk het woordtype hooikrib) of men kende ter plaatse oorspronkelijk geen ruif. Zie ook de toelichting bij het lemma "ruif voor de koeien" (2.2.19). Zie voor de fonetische documentatie van (krib) het lemma "paardekrib" (2.3.3) en voor (hooi) het lemma "hooi" in aflevering I.3, nr. 4.1.2. In de kaart zijn de ruif-, reep- en roop-opgaven aangevuld met die uit de lemma''s "ruif voor de koeien" (2.2.19) en "schaapsruif" (2.4.13). [N 5A, 59a en 59b; A 14, 13; L 42, 3; L 45, 12; monogr.]
I-6
|