e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eynatten

Overzicht

Gevonden: 254
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
samenspannen tesamenheulen: diə zwei hüllə zəsâmə (Eynatten) Die twee heulen samen (spannen samen tegen de anderen) [ZND 26 (1937)] III-3-1
scheppen scheppen: schöppə (Eynatten) scheppen [ZND 25 (1937)] III-1-2
schilderij beeld: Karte 38.  Bild (Eynatten), gemlde (du.): Karte 38.  Gemälde (Eynatten) Gemälde. III-3-2
schoftzadel zadel: z˙āl (Eynatten) Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.] I-10
schuur schuur: šȳr (Eynatten), š˙yǝr (Eynatten) Het apart staande of aan de stallen vastgebouwde bedrijfsgebouw, waarin de oogst geborgen wordt, ook dienend om in te dorsen en, vooral bij kleinere boerderijen, ook om landbouwwerktuigen te bergen. De voornaamste gelijkvloerse delen van de schuur zijn de dorsvloer en de tasruimte(n) naast de dorsvloer. Boven de dorsvloer bevindt zich veelal een balkenzolder. Zie afbeelding 12. [N 5A, 66a; JG 1a en 1b; A 11, 4; L 12, 1; S 32 en 50; Wi 15; Gi 2.I, 20; monogr.; add. uit N 5A, 71a en 71c] I-6
sleutelbloem primula: pri:məl (Eynatten), sleutelbloem: šløsəlblo:m (Eynatten) sleutelbloem (tekening, beschrijving vh uiterlijk) [Lk 03 (1953)] || sleutelbloem, kweekplant (primula) [Lk 03 (1953)] III-4-3
smidsgereedschap gerät: gǝrø̜t (Eynatten) De algemene benaming voor al het gereedschap van de smid. [L 19A, 13; monogr.] II-11
sneeuwen sneeuwen: ps. letterlijk overgenomen.  šne‧j.ə (Eynatten, ... ) sneeuwen [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: šni‧ə (Eynatten, ... ) sneeuw [ZND 04 (1924)], [ZND 07 (1924)] III-4-4
soorten van dierlijke mest schaapmest: šǭf[mest] (Eynatten) De termen voor de verschillende soorten van dierlijke mest zijn op deze plaats in een lemma verenigd, omdat er (met name door N 11 en N 11A) in het kader van de bemesting van akker en weide naar werd ge√Ønformeerd. Ze zouden evengoed passen in de sfeer van het uitmesten van de stallen en de mestbereiding, ook al kan men voor bepaalde gewassen de akker het best bemesten met de mest van een bepaalde veesoort en zal men in de mestvaalt sommige soorten dierlijke mest afzonderlijk verzamelen. In sommige plaatsen wordt naast of in plaats van (stal)mest het woordtype koestalmest of koemest gebruikt ter aanduiding van natuurlijke mest. Dat is niet verwonderlijk wanneer men bedenkt dat op de boerderij de meeste mest geproduceerd wordt door de koeien. In dit lemma zijn geen benamingen opgenomen, die specifiek zijn voor de uitwerpselen van de genoemde diersoorten. Voor de plaatselijke varianten van -[mest [JG 1a + 1b add.; A 9, 24 + 25; N 11, 27; N 11A, 5a t /m f; N M, 10a + b add.; L 20, 22f; A 4, 22f] I-1