e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eynatten

Overzicht

Gevonden: 254
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vest vest: weͅs (Eynatten) vest (fr. gilet) [ZND 16 (1934)] III-1-3
veulen veulen: vø̜̄ǝlǝ (Eynatten) Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.] I-9
voederen voeren: vūrǝ (Eynatten) Het geven van voer aan het vee. [Wi 36; Wi 39; L A2, 370; RND 8, 97; S 20; Vld.; monogr.] I-11
voetballer voetballer: Karte 165.  fū:s}baller (Eynatten), vū:s}baller (Eynatten), voetbalspeler: Karte 165.  fū:s}ballspieler (Eynatten), vū:s}ballspieler (Eynatten) Fussballspieler. III-3-2
voetbalspel voetbal: Karte 163.  fū:s}bal m. (Eynatten), vū:s}bal m. (Eynatten) Fussball(veranstaltung). III-3-2
voetbalwedstrijd spiel (du.): Karte 166.  Spiel (Eynatten) (Fussball)spiel. III-3-2
voetgangershek haspel: haspǝl (Eynatten), stegel: štejǝl (Eynatten) Een smalle doorgang tussen weien of landerijen. Men kent verschillende vormen zowel van ijzer als van hout gemaakt. Nogal toegepast is een houten of een ijzeren kruis dat kan draaien op een zware paal. Verder komen voor een draaiende haspel of draaimolentje, een hek van latwerk, drie palen in een driehoek geplaatst, twee horizontale balken waar men doorheen moet kruipen, een klapdeurtje of vaste palen die een bocht vormen. De benamingen voor de verschillende vormen wijken zo weinig van elkaar af dat ze in √©√©n lemma zijn ondergebracht. [A 25, 6; A 25, 8; L 19B, 5a; L 19B, 6; S 43; monogr.] I-8
vogelverschrikker vogel-scheuche: voͅrəlšyš (Eynatten) kruis met lappen in de gedaante van een pop om vogels af te schrikken [Lk 04 (1954)] I-7
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) beer: bē̜rǝ (Eynatten) De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
voorhoofd voorhoofd: də ōͅdərə va sie vørh"t (Eynatten) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] III-1-1