20076 |
kattenstaartamarant |
kattenstots:
kattestoets (Q202p Eys)
|
Kattestaart amarant (amaranthus caudatus). Bloemen in lange, donkerrode of gele, later sierlijk overhangende aren. De bladeren zijn smal eivormig en spits (kattestaart, lammestaart, vossestaart, hazeklauw). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
24179 |
kauw |
dooltje:
döəlkə (Q202p Eys)
|
Hoe heet de kauw? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
knauwelen:
knauwele (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
knoͅ.u̯ələ (Q202p Eys)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20615 |
kauwgum |
kauwgum:
kauwgoem (Q202p Eys),
kouwgoem (Q202p Eys)
|
siepke; Hoe noemt U: Een balletje van gesuikerde arabisch gom (siepke) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kazuifel (Q202p Eys)
|
Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kèək (Q202p Eys),
strot:
sjtroat (Q202p Eys),
štròət (Q202p Eys)
|
keel (uitwendig) (strot) [DC 01 (1931)] || strot [SGV (1914)]
III-1-1
|
28188 |
keerdeur |
blinde deur:
bl˙eŋ dy.ar (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Luchtdeur waarmee men een luchtstroom van richting kan doen veranderen. [N 95, 215]
II-5
|
28118 |
keergaas |
vuldraad:
v ̇øldr ̇ǫat (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Bekleding die in het ontkoolde pand wordt aangebracht om te verhinderen dat bij het opvullen stenen in de galerij worden geblazen. De term "blaaspapier" werd volgens de invuller uit Q 113 op de mijn Emma gebruikt voor gaas dat met papier was bekleed. De zegsman uit Q 113 die invult voor de mijnen Oranje-Nassau I-IV merkt op dat de "afslag" zaklinnen was, dat was versterkt met draad. [N 95, 563; monogr.]
II-5
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vȳǝdǝl (Q202p Eys),
vȳǝldǝr (Q202p Eys)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffe (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|