e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luiden voor de mis voorluiden: vuurloewe (Eys, ... ) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] III-3-3
luieren vuiloren: vū.l‧Òuərə (Eys) zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4
luikjes of valdeurtjes in het binnendeksel van een duivenmand deurtjes: (o.).  dy.ərkə (Eys), kleppen: kleppe (Eys) Hoe heet verder in Uw dialect: luikjes en valdeurtjes in het binnendeksel? [N 93 (1983)] III-3-2
luilak vuilak: voelig (Eys), vuile beer: voele bear (Eys), vuiloor: vōēloer woe ste bis (Eys) Het gebruik op zaterdag vóór Pinksteren degene die het laatst uit bed is, uit te schelden [luilak]. [N 88 (1982)] || luilak [~, die je bent] [SGV (1914)] || zijn tijd met nietsdoen doorbrengen en ook geen zin hebben om iets te doen [luieren, luibroeken, luierikken] [N 85 (1981)] III-1-4, III-3-2
luisteren luisteren: go.t lu.stərə (Eys), løstere (Eys) [N 84 (1981)]luisteren [SGV (1914)] III-1-1
luizen luizen: luus (Eys), (v. (mv.).  l‧y(3)̄s (Eys) Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: luizen [N 93 (1983)] III-3-2
lurken lotsen: lu.tšə (Eys), lurken: lurke (Eys), slurpen: slurpe (Eys) lurken; Hoe noemt U: Hoorbaar zuigen aan een pijp (lurken) [N 80 (1980)] III-2-3
lust hebben om te luieren zin: zē.n ‧øͅm tə vū.l‧uərə (Eys) zin om te luieren [flegme] [N 85 (1981)] III-1-4
lusten gaarne haan: geͅa.r hā.n (Eys), lusten: luste (Eys) lusten [SGV (1914)] || lusten; Hoe noemt U: Houden van een bepaald soort eten of drinken; zin hebben in eten of drinken (lusten, mogen) [N 80 (1980)] III-2-3
maagden in de processie maagdenkoor: Maagdenkoer (Eys) De grotere meisjes, de jonge vrouwen die, in het wit gekleed, meelopen in de sacramentsprocessie, terwijl ze elk een palmtak (maagdenpalm) of samen een Mariabeeld dragen (maagden, maagdenkoor). [N 96C (1989)] III-3-3