27555 |
pungel |
kuilpungel:
k˙ulp˙ø̜ŋǝl (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De tas of samengeknoopte handdoek waarin de mijnwerker zijn spullen naar de mijn meeneemt. Volgens een informant van Q 121 vormen een broek, jasje, hemd, sokken, halsdoek en stukje klokzeep, samengebonden in een blauw geruite handdoek, de pungel. De "sneebors" uit K 361 is een speciale broodzak, een tas die alleen voor boterhammen wordt gebruikt. [N 95, 69; monogr.; Vwo 124; Vwo 579]
II-5
|
25014 |
punt, stip |
punt:
pŭnt (Q202p Eys),
v.
pø.nt (Q202p Eys),
stip:
stip (Q202p Eys)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)] || punt [SGV (1914)]
III-4-4
|
29959 |
punthamertje |
punthamer:
pønthāmǝr (Q202p Eys)
|
Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c]
II-9
|
17594 |
pupil |
pupil:
pupil (Q202p Eys),
pø.pe.l (Q202p Eys),
pəpe.l (Q202p Eys)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt. [N 84 (1981)]
III-1-1
|
25038 |
purper, paarsrood |
paars:
pā.rs (Q202p Eys),
purper:
purper (Q202p Eys)
|
de kleur paarsrood [purper, pilper] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
30086 |
put |
zak:
zak (Q202p Eys)
|
Terugwijkend gedeelte van het metselwerk van een muur. [N 31, 47a]
II-9
|
23766 |
quatertemperdag |
quatertemperdag:
quatertemperdaag (Q202p Eys)
|
De R.K. vastendag op de eerste woensdag, vrijdag en zaterdag van elk jaargetijde, quatertemperdag. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
19079 |
raad |
raad:
road (Q202p Eys)
|
raad [SGV (1914)]
III-1-4
|
27904 |
raam |
raambouw:
r˙āmbǫ.w (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Ondersteuning, bestaande uit twee stijlen, een kap en een vloerbalk. [N 95, 315; monogr.]
II-5
|
33452 |
raampje in een poort |
stublok:
št˙øplǫak (Q202p Eys)
|
Een raampje in een poort, soms ook een luikje, om door te kunnen kijken, ook wel ter beluchting, al dan niet beglaasd. De opgaven die duidelijk op een deur wijzen, zijn overgeplaatst naar het lemma "deurtje in een poortvleugel" (4.1.10). [N 5A, 54b]
I-6
|