e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slib, rivierbodem blubber: blubber (Eys), brei: breij (Eys), knoets: knoets (Eys), prats: m.  pratš (Eys), slib: slib (Eys) slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)] III-4-4
sliepuit kits, kits, kits: kits kits kits (Eys), kitsuit: kiets oet (Eys) Iemand bespotten door met de ene wijsvinger langs de andere te strijken en daarbij te roepen [sliep uit, sliep uit]. [N 88 (1982)] III-3-2
slijm slijm: sliem (Eys), šlī.m (Eys) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder). [N 84 (1981)] III-1-2
slijpstaal staal: štǭl (Eys) Een ¬± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slijpsteen slijpsteen: šlipštē (Eys) Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slikken afslikken: (‧āf)šle.kə (Eys), aafslikke (Eys), slokken: sloekke (Eys) slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)] III-2-3
slikvijver slamlok: šla.mlǫ.ak (Eys  [(Oranje-Nassau I / III / IV)]   [Emma]) Het afvalwater van de mijn liet men in bassins met overslag bijeenstromen. Het bezinksel, fijn kolenslik, in Limburg ook wel slam genoemd, werd als brandstof verkocht. [N 95, 35; monogr.] II-5
slim loos: l‧uəs (Eys), rap: rap (Eys), schlau (du.): slouw (Eys), šlōͅ.u̯ (Eys), slim: slim (Eys) een zeer goed verstand hebbend en zeer vlug van begrip [schrander, slim, hel] [N 85 (1981)] || vindingrijk in het bedenken van hulpmiddelen, in het raden etc.; [slim, ont, vossebillen gegeten hebbend] [N 85 (1981)] || vlug van begrip [vinnig, rap] [N 85 (1981)] III-1-4
slimmerik loze mens: loese miensch (Eys), schlaue, een - (< du.): m.  šl‧oͅu̯ə (Eys) een vindingrijk persoon [fijnaard, finard] [N 85 (1981)] III-1-4
slinken, minder worden slinken: slinken (Eys), šle.ŋkə (Eys), weiniger worden: w‧eͅnegər weͅ.adə (Eys), w‧iənegər (Eys), zakken: za.kə (Eys) minder worden [lamen, lammen, verstillen afreezen] [N 91 (1982)] || minder worden in massa en omvang [slonken, slinken, zakken, slappen] [N 91 (1982)] III-4-4