e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q202p plaats=Eys

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vel op melk lies: līēs (Eys) velletje van melk [DC 39 (1965)] III-2-3
veld, open land open veld: oape veld (Eys), veld: veld (Eys), o.  veͅlt (Eys) veld, open land buiten de steden en dorpen, voor akkerbouw [pals] [N 81 (1980)] III-4-4
veldbonen duivebonen: duvǝ[bonen] (Eys), paardsbonen: pɛ̄ts[bonen] (Eys) Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.] I-5
veldfles veldfles: veldfles (Eys), (v.).  veͅ.ltfleͅ.š (Eys) een fles die men op mars meeneemt om er onderweg uit te kunnen drinken [veldfles, bobbelke] [N 90 (1982)] III-3-1
veldkruis veldkruis: veldkruuts (Eys) Een kruisbeeld in het veld, langs de openbare weg opgericht [veldkruis, devotiekruis?]. [N 96A (1989)] III-3-3
veldleeuwerik, leeuwerik leeuwerik: lieuwərik (Eys), līējwerik (Eys) Hoe heet de veldleeuwerik? [DC 06 (1938)] || leeuwerik [SGV (1914)] III-4-1
veldovensteen veldbrand: vęlt˱brant (Eys) Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.] II-8
veldsla veldsalade: veldslaat (Eys), veldsla: veͅ.ltšl‧āt v. (Eys) Veldsla; de onderste bladeren zijn spatel- of lepelvormig, de hogere langwerpig en spits, bloempjes zijn klein en bleekblauw (veldkrop, veldsla, muizenoortje, korensla, witmoes). [N 82 (1981)] I-7
veldweg veldweg: vɛltwē̜x (Eys) Een niet-verharde, vaak met gras begroeide weg door het veld, waarlangs men vanaf het erf de akkers kan bereiken die niet aan de straat gelegen zijn. [N 5A, 75c; N P, 2; JG, 1a, 2b; L 37, 43; monogr.] I-8
veldwortel, stoppelwortel stoppelmoren: štopǝlmūǝrǝ (Eys), veldmoren: vɛltmūǝrǝ (Eys) Daucus carota L. Wortelvariëteit vernoemd naar de teeltwijze. Indien het antwoord hetzelfde is als de algemene benaming uit het lemma Winterwortel, dan is deze hier niet nog eens opgenomen. [N Q, 6a; monogr.] I-5