22067 |
drinkfles |
waterfles:
waterflesch (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkfles (verouderd)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22240 |
drinkfles add. |
pomp:
(v.).
po.mp (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de drinkfles (verouderd)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33672 |
drinkkuil in de wei |
poel:
pōl (Q202p Eys)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
22089 |
drinktafel |
bankje:
bankske (Q202p Eys),
blok:
(m.).
bloͅ.k (Q202p Eys)
|
de tafel waarop de drinkbak geplaatst wordt? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20564 |
droesem |
drab:
drab (Q202p Eys),
dras:
dras (Q202p Eys),
gemuurd:
gəmu.ərt (Q202p Eys),
grond:
grond (Q202p Eys)
|
droesem [SGV (1914)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
zū.pla.p (Q202p Eys)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
zat:
(iek ha genog).
zat (Q202p Eys)
|
zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
droog weer:
droeg weer (Q202p Eys),
het blijft over:
ət blit øͅvər (Q202p Eys),
overblijven:
øͅvərblīvə (Q202p Eys),
schoon weer:
schun waer (Q202p Eys)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
22043 |
droog snot |
droog snot:
druge snot (Q202p Eys),
snot:
(o.).
šnoͅ.t (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen en krop zonder afscheiding (droog snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
25128 |
droog weer |
droog:
Algemene opmerking: lijst niet omgespeld!
druuəg (Q202p Eys)
|
droog [DC 45 (1970)]
III-4-4
|