19656 |
droogdoek, theedoek |
droogdoek:
dr‧y(3)̄x˂dōk (Q202p Eys),
potdoek:
poͅt˂dōk (Q202p Eys),
schotelsplag:
šoͅtəlsplak (Q202p Eys),
spoelhanddoek:
špø͂ͅlhant˂dōk (Q202p Eys)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
kruikenbank:
krūkǝbāŋk (Q202p Eys)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
20554 |
drop |
lakrits:
la.kre.ts (Q202p Eys),
lakrits (Q202p Eys),
snoep:
snoep (Q202p Eys)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
lakrits:
lakrits (Q202p Eys),
lakritsbroei:
la.kre.ts˂br‧øi̯ (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24768 |
druifhyacint |
blauw druifje:
blauwe druifje (Q202p Eys)
|
Druifhyacint (muscari). Bloempjes dicht opeen, bijna kogelvormig. De onderste knikkend, de bovenste zacht opstaand, deze laatste meestal zonder stamper of meeldraden. De bloemen zijn blauw met een witte rand of geheel wit. In bossen en weilanden (traantje [N 92 (1982)]
III-4-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
betrokken:
betrokke (Q202p Eys),
klam (weer):
klām (Q202p Eys),
kwakkelweer:
kwakkelweer (Q202p Eys),
miezerig (weer):
mìeserig wear (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
nat (weer):
ene natte zōē?en (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
nat (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
natte boel:
natte boel (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
regenweer:
ət es reͅanəweͅar (Q202p Eys),
o.
reͅanəweͅar (Q202p Eys),
waterkoud (weer):
water koud (Q202p Eys),
zouwel(weer):
zauwele (Q202p Eys)
|
nat [DC 02 (1932)], [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
zijpen:
hĕje ziĕjep van der rêjen (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
hêje ziept van der rêjen (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
ziēpe (Q202p Eys)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
33525 |
druiventros |
druiventros:
drōēvetros (Q202p Eys)
|
druiventros [SGV (1914)]
I-7
|
19023 |
druk |
drok:
dru.k (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Algemeen gebruikte benaming voor de druk in het gesteente. [monogr.; N 95, 524; N 95, 357; N 95, 385; N 95, 843; N 95, 324; Vwo 292]
II-5
|
21817 |
druk praten |
kwebbelen:
kw‧ɛbələ (Q202p Eys),
vlot muilen:
vlot moele (Q202p Eys)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|