17896 |
drukken |
duwen:
duie (Q202p Eys),
døͅi̯ə (Q202p Eys)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
27958 |
drukkooitje |
kooitje:
k˙ōjtjǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Een uit kruiselings op elkaar bevestigde halfhouten of dunne rondhouten vervaardigd kooitje. Drukkooitjes worden op de kappen van starre ondersteuningen geplaatst om de eerste druk van het dakgesteente op te vangen. Op de Domaniale mijn had een drukkooitje volgens een invuller uit Q 121 een afmeting van 40 bij 40 centimeter. Het was samengesteld uit houten paaltjes van ongeveer 5 centimeter doorsnede. [N 95, 324; monogr.]
II-5
|
19230 |
drukte maken |
omstand maken:
omsteng maake (Q202p Eys),
opgeregt (< du.) zijn:
mar.: du. aufgeregt
o.p˃gər‧ēxt˃ zi.ə (Q202p Eys)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19274 |
drukte, gedoe |
veel werk:
veul werk (Q202p Eys)
|
een overvloed van bezigheden, drukte [slemeur, trubbel, navegatie, begankenis, omstand, wiet] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25133 |
druppel |
drup:
druup (Q202p Eys),
v.
dry.p (Q202p Eys),
druppel:
v.
dry.pəl (Q202p Eys)
|
een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
29953 |
dubbele pik |
pikhamer:
pekhāmǝr (Q202p Eys)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|
28383 |
dubbelkettingtransporteur |
dobbelkettingtransporteur:
d˙ubǝlkę.teŋtransp˙ǫrtø̄.r (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
kettingtransporteur:
kę.teŋtranspǫ.rtø̄.r (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Transportinrichting voor hellend en dalend vervoer van kolen, stenen en materiaal. "Het bestaat uit een lange stilstaande ijzeren goot met omgeplooide zijden, in deze zijden zijn er twee kettingen die langs onder terugkeren. Deze twee kettingen zijn verbonden met schraapijzers die de losgemaakte kolen meenemen. De pantser wordt automatisch tegen het voortschrijdend front geschoven door persluchtcylinders. Het toestel is betrekkelijk nieuw" (Vanwonterghem pag. 169). Het woordtype "pantser" is terug te voeren op het feit dat het apparaat gewoonlijk als zijwanden een paar stevige ijzeren platen heeft. De transporteur kan als geleiding dienen voor een schaafploeg (zie het lemma Koolploeg, Koolschaaf). De woordtypen "gusto", "beien" en "prünte" duiden de fabrikanten van de apparaten aan. De dubbelkettingtransporteur vertoont enige gelijkenis met de schraapgoot. Daarom is een aantal opgaven uit dit lemma terug te vinden in het lemma Schraapgoot. [N 95, 657; N 95, 604; monogr.; Vwo 581; Vwo 582; Vwo 583]
II-5
|
22021 |
duif (alg.) |
duif:
do(e(f (Q202p Eys),
doef (Q202p Eys),
(v.).
du.f (Q202p Eys)
|
Duif [SGV (1914)] || Wat is de gewone dialectbenaming van de duif in het algemeen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21933 |
duif bleek met allerlei kleurschakeringen |
bonte sjek:
bonte sjek (Q202p Eys)
|
Hoe noemt men een duif bleek met allerlei kleurschakeringen (bont)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22171 |
duif die aan een leervlucht deelneemt |
jonge vlucht:
jonge vlucht (Q202p Eys)
|
Hoe zegt men / hoe noemt men in Uw dialect: een duif die aan een dergelijke vlucht deelneemt [N 93 (1983)]
III-3-2
|