21969 |
een klein plankje als zitplaats voor de duif |
zitbred:
zitbret (Q202p Eys),
zitplankje:
(o.).
ze.tpleͅ.ŋkškə (Q202p Eys)
|
een klein plankje dienend als zitplaats voor de duif. Elke duif heeft zo meestal een vaste plaats. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
27755 |
een koollaag meten |
boren:
bǫ.arǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
Diktebepaling van de kolenlaag door meting. [N 95, 190; N 95, 191]
II-5
|
27754 |
een koollaag verkennen |
boren:
bǫ.arǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Winterslag, Waterschei])
|
Wanneer men een koollaag heeft aangetroffen, dan moet deze verkend worden en de koolwinning worden voorbereid. Men gaat dan onderzoeken, hoe het verloop van de koollaag is. Hiertoe maakt men in de koollaag galerijen en doortochten. Hierdoor krijgt men nagenoeg een zuiver beeld van de koollaag. Men weet hoe haar helling is op ieder punt, men kent de dikte en men weet of er storingen in voorkomen. [N 95, 189; N 95, 191; N 95, 202]
II-5
|
27923 |
een kophout plaatsen |
(een kophout) zetten:
˲zę.tǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Maurits])
|
Een voorlopige ondersteuning plaatsen tijdens de winning van een koollaag. Zie voor het object "kophout", "kopstijl" etc. het lemma Kophout. [N 95, 492; N 95, 291]
II-5
|
23755 |
een kruisje geven |
zegenen:
kink zaegene slaope gao (Q202p Eys)
|
Een kind voor het slapen gaan met de duim een kruisje geven op het voorhoofd. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23707 |
een kruisje op het brood maken |
kruisje brood:
kruutske broed (Q202p Eys)
|
Het gebruik om een brood met het mes te bekruisen, voordat men het aansnijdt; men maakte met het broodmes een kruisje aan de onderkant van het brood [n kruuske ónder de mik maake?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23706 |
een kruisteken maken |
n kruus maake:
é kruuts make (Q202p Eys)
|
Een kruisteken maken/slaan, zich bekruisen, zich zegenen [zich bekruuse [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17887 |
een kuil graven |
dabben:
dappen (Q202p Eys),
een lok maken:
eͅ loͅ.ak mā.kə (Q202p Eys)
|
kuil, Een ~ maken (dappen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19112 |
een lastig karakter hebbend |
lastig karakter:
Vraag 383 is dubbel (dus 2 x 97 moet nog worden opgesplitst in twee lemmata: "persoon met een lastig karakter"; "een niet gemakkelijk, lastig karakter hebbend
ee lästig karakter (Q202p Eys)
|
een lastig moeilijk karakter hebbend [niepoter, nietprut, kummelij] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
22192 |
een linnen zak met houten bodem om één of meer duiven in te dragen |
duivenbuidel:
doevebuul (Q202p Eys),
(m.).
d‧uvəb‧yl (Q202p Eys)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: een linnen zak met houten bodem om één of meer duiven in te dragen (verouderd)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|