20949 |
gist |
gist:
gęš (Q202p Eys),
gɛš (Q202p Eys),
heffe:
hefǝ (Q202p Eys)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2]
II-1
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glad (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
glad [DC 39 (1965)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
23380 |
glas-in-loodraam |
glas-in-loodvenster:
glas in loedvinster (Q202p Eys)
|
Een glas-in-loodraam. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20556 |
glazig |
glazig:
glazig (Q202p Eys),
glazige eepel (Q202p Eys),
waterhel:
wā.tərhēͅ.l (Q202p Eys),
de aardappel
wā.tərh‧ɛlə (Q202p Eys)
|
glazig; Hoe noemt U: Hard en doorschijnend, gezegd van aardappelen (schier, glazerig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (Q202p Eys),
glazuər (Q202p Eys)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
22376 |
glijbaan |
roetsj:
rutsj (Q202p Eys),
roetsjbaan:
roetsbaan (Q202p Eys),
rutsjbān (Q202p Eys)
|
Het speeltuig (vooral in speeltuinen) waarbij men langs een gladde baan van een platform naar beneden kan glijden [glijbaan, borsie, ritsbaan, roetsjbaan]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
17853 |
glijden |
glitschen (du.):
gli.tšə (Q202p Eys),
glitsen:
gli.tšə (Q202p Eys),
kaaien:
Op een glijbaan.
kɛi̯ə (Q202p Eys),
roetsjen:
roetsche (Q202p Eys),
rutschen (du.):
roetsche (Q202p Eys),
slepen:
sjlīēpe (Q202p Eys)
|
glijden [SGV (1914)] || Glijden: zich langs en oppervlak gemakkelijk, met zeer weinig wrijving voortbewegen (glijden, slibberen, glissen, schuiven, slifferen, slipperen, schampen). [N 84 (1981)]
III-1-2, III-3-2
|
18879 |
glimlachen |
gremelen:
gri.əmələ (Q202p Eys),
griemele (Q202p Eys)
|
onhoorbaar lachen door de mond te vertrekken [monkelen, glimlachen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24316 |
glimworm |
glimwormpje:
glimwurmpke (Q202p Eys),
gloeiwormpje:
gleujwurmke (Q202p Eys),
WLD
gl‧øͅi̯w‧øͅrəmpkə (o.) (Q202p Eys),
johanneswormpje:
WLD
jo.h‧anəsw‧øͅrəmpkə (o.) (Q202p Eys),
vuurworm:
vuurwōrrəm (Q202p Eys),
vuurwōrrɛm (Q202p Eys),
vuurwŭrm (Q202p Eys),
wazenlichtje:
wazelichtske (Q202p Eys)
|
glimworm [GV Gr (1935)], [SGV (1914)], [ZND 18G (1935)] || Het wijfje is vleugelloos, 12-18mm lang, bruinachtig van kleur, het halsschild is geel omrand. Het heeft vrij sterke lichtorganen op het einde van het achterlijf (glimworm, lichtmaaike, viermaai, gloeiige worm) [N 83 (1981)] || Hoe noemt u een soort kever: het mannetje is gevleugeld. Het kan 11-16mm lang worden. Het is bruinachtig van kleur en is in staat een geelgroen licht uit te stralen met behulp van lichtorganen op het achterlijf (glimkever) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23607 |
gloria |
gloria (lat.):
gloria (Q202p Eys)
|
De lofzang "Gloria in excelsis..."[jloria?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|