22075 |
andere voedermengsels |
wintermengeling:
Opm. v.d. invuller: van lichter maïs, tarwe, weinig bonen, erwten, gerst, dahri.
we.ŋktərm‧ɛŋəleŋ (Q202p Eys),
wintervoeder:
Opm. v.d. invuller: bestaat uit: mais, terve, geast, eatse boene dari.
wintervoor (Q202p Eys)
|
Kent U ook nog andere mengsels? Zo ja, geef daarvan dan een korte beschrijving. [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (Q202p Eys),
WLD
‧aŋəl (m.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u het orgaan waarmee bijen en wespen steken (angel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
klimpklokje:
klemp klökske (Q202p Eys)
|
De kleine klok waarmee het angelus wordt/werd geluid. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23449 |
angelustorentje |
angelustorentje:
angelustuurke (Q202p Eys)
|
Het afzonderlijk torentje waarin de angelusklok hangt [angelustorentje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
19312 |
angst |
angst:
angst (Q202p Eys),
ps. omgespeld volgens Frings.
angs (Q202p Eys),
floep:
m.
flu.p (Q202p Eys),
m. (= angst).
flu.p (Q202p Eys),
unruhe (du.):
v. (bij vermeend onheil).
o.nr‧oͅu̯ (Q202p Eys)
|
angst [SGV (1914)] || een min of meer beredeneerde vrees van iets hebbend [bang, schouw] [N 85 (1981)] || het gevoel van beklemming en vrees, veroorzaakt door een [wezenlijk of vermeend] dreigend onheil of gevaar [angst, schijt, schrik] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19819 |
anjer, anjelier (dianthus caryophyllus l.) |
anjer:
-
anjer (Q202p Eys)
|
tuinanjer [DC 17 (1949)]
III-2-1
|
21251 |
anker |
anker:
ps. omgespeld volgens Frings.
anker (Q202p Eys)
|
anker [SGV (1914)]
III-3-1
|
25258 |
anker, maat van 1/4 aam (39 l.) |
anker:
anker (Q202p Eys)
|
de maat die een inhoud aangeeft van ± 39 liter = 1/4 aam [anker, kannetje] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28394 |
anthraciet |
anthraciet:
a.ntrasi.t (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
Steenkool met minder dan tien procent vluchtige bestanddelen. [N 95, 468; N 95, 460; monogr.]
II-5
|