27829 |
grondgalerij |
grondgalerij:
gro.nt˲galǝr˙ɛj (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina])
|
Galerij, in de strijkrichting van de koollaag gedreven, die ligt op het niveau van de verdieping. De grondgalerij wordt in voorkomende gevallen gebruikt voor de afvoer van de gewonnen kolen. Zie ook het lemma Vervoergalerij. Wat betreft de woordtypen "zoolstol" en "zoolbaan", volgens Lochtman (pag. 50) is de eerstgenoemde term van toepassing op een grondgalerij die in aanleg is. Is de galerij gereed, dan spreekt men in Q 121 van een "zoolbaan". De invuller uit Q 33 merkt over de grondgalerij op dat men die op de mijn Emma tot ongeveer 1946 gebruikte. Het was een horizontale gang door de koollaag. De zegsman uit Q 15 bevestigt dit voor de mijn Maurits en voegt daar nog bij dat een grondgalerij nooit kaarsrecht ("zoolbaan") kon zijn omdat de koollaag nooit geheel vlak lag. [N 95, 374; monogr.; N 95, 279; N 95, 280; N 95, 926; N 95, 929]
II-5
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
grondwater (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
o.
grontwātər (Q202p Eys)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
30054 |
grondwerker |
grondwerker:
grontwerkǝr (Q202p Eys
[(meervoud: grontwerkǝrǝ)]
)
|
De arbeider die het graafwerk voor kelderruimte of funderingssleuven verricht. In L 270 werd dit werk gewoonlijk door de handlangers gedaan. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen '(...)-' geplaatste vormen het lemma 'Handlanger'. [N 30, 3a; N 30, 26a; monogr.]
II-9
|
25005 |
groot in zijn soort |
bonk:
m.
bo.ŋk (Q202p Eys),
karbonkel:
karbonkel (Q202p Eys),
woeste:
(gesubst. adjectief).
wø.stə (Q202p Eys)
|
iets dat groot is in zijn soort [kardoffel, karbonkel, bonker, bommel, klepper, sjaorel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24094 |
grootjuffer |
grootjuffer:
grootjuffer (Q202p Eys)
|
De overste van een begijnhof [grootjuffer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20346 |
grootmoeder |
grootmoeder:
grōētmóódər (Q202p Eys),
volksmond
grōētmóójər (Q202p Eys),
volskmond
grōētmóójer (Q202p Eys),
gross-mam:
grôesmam (Q202p Eys, ...
Q202p Eys,
Q202p Eys),
gross-moeder:
groesmodder? (Q202p Eys),
grôesmodder (Q202p Eys, ...
Q202p Eys,
Q202p Eys),
grôesmoddər (Q202p Eys),
oudmoeder:
platte uitdrukking
aumóójer (Q202p Eys),
aumóójər (Q202p Eys),
scheldwoord
aumóór (Q202p Eys),
scheldwoord; cf. VD s.v. "IV moer
aumóór (Q202p Eys)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)], [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] || grootmoeder; grootmoeder zit te breien; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; grootmoeder zit te breien; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; mijn grootmoeder zit te breien; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
grôetauweəsj (Q202p Eys)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
25007 |
grootte |
grootte:
gruude (Q202p Eys)
|
grootte [SGV (1914)]
III-4-4
|
20288 |
grootvader |
gross-pap:
grôespap (Q202p Eys, ...
Q202p Eys,
Q202p Eys,
Q202p Eys),
gross-vader:
grôesvaddər (Q202p Eys)
|
grootvader [DC 05 (1937)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en - logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || grootvader; ik ga bij grootvader en grootmoeder logeren; volw. [DC 12a (1943)] || grootvaderl; mijn grootvader rookt een pijp; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
25004 |
grootx |
groot:
groeət (Q202p Eys)
|
groot [DC 03 (1934)]
III-4-4
|