18595 |
hul |
hul:
hŭl (Q202p Eys)
|
hul (kap) [SGV (1914)]
III-1-3
|
21807 |
hulp vragen |
hulp vragen:
hø.ləp˃ vr‧oͅagə (Q202p Eys),
om hulp vragen:
‧øͅm hø.ləp˃ vr‧oͅagə (Q202p Eys),
vragen:
vraoge (Q202p Eys)
|
iemand vragen te helpen [genaden] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18936 |
hulp, bijstand |
hulp:
hulp (Q202p Eys),
v.
hø.ləp (Q202p Eys)
|
de ondersteuning die men iemand geeft om zijn werk af te maken [hulp, genade] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28008 |
hulphouwer |
leerhouwer:
l ̇iǝrh ̇ø̜jǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Voordat men houwer wordt, is men in de Nederlandse mijnen eerst leerling-houwer, hulphouwer A en hulphouwer B geweest. Leerling-houwer is men gedurende zes maanden; hulphouwer A heeft een opleidingstijd van één jaar. Hulphouwer B wordt men als men 15 maanden als hulphouwer A in opleiding is geweest tot houwer (MBK I pag. 6). Al naar gelang de functie krijgt men 70%, 80%, 90% of 95% van het houwersloon. [N 95, 144; N 95, 143; monogr.]
II-5
|
27869 |
hulpschoten, helpers |
drukschoten:
drø.kšy.ǝt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV]),
hulpschoten:
hø.lǝpšy.ǝt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
De schietgaten die liggen in de tweede van de concentrische ringen waarin het schietfront verdeeld is. De woordtypen "onderkoppen" en "bovenzolen" (Q 121) duiden hulpschoten aan die respektievelijk aan de bovenzijde en aan de onderzijde van de inbraak zijn gelegen (Lochtman pag. 64). Het woordtype "afdekker" (Q 112a) is meervoud. [N 95, 438; monogr.; Vwo 522; Vwo 806]
II-5
|
27897 |
hulpstijl |
hulpstijl:
hø.lǝpšt˙il (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Stijl waarmee men de kap van een ondersteuning tijdelijk tegen het dak kan vastzetten. Dankzij de hulpstijl heeft de mijnwerker de handen vrij om de definitieve stijl te kunnen plaatsen. Omdat de hulpstijl van tijdelijke aard was, gebruikte men daar op de vier Oranje-Nassaumijnen, gezien de antwoorden van de invuller uit Q 113, ook onderdelen voor die in feite bij de beschoeiing van ondersteuningen toegepast werden. Het woordtype "pierewiet" (Q 15, Q 21) werd op de mijn Maurits aangewend voor een hulpstijl bestaande uit een onderstijl met een doorsnede van ongeveer 50 mm en een stevige punt en een bovenstijl met grove schroefdraad. Door middel van een as kon men de hulpstijl langer of korter maken. "Pierewiet" is volgens de zegsman uit Q 15 vermoedelijk vervormd uit pirouette, omdat deze stijl kon ronddraaien terwijl hij op dezelfde plaats bleef staan. Zie ook Wnt XII, 1 pag. 1571 s.v. "pierewiet". [N 95, 359; N 95, 760 add.]
II-5
|
28176 |
hulpventilator |
hulpventilator:
hø.lǝp˲vɛntǝl ̇ātǫr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Ventilator waarmee de lucht wordt ververst op ondergrondse werkpunten die niet zijn voorzien van een doortrekkende luchtstroom. [N 95, 208; monogr.]
II-5
|
27810 |
hulpwerkzaamheden |
nevenwerk:
nę.avǝwę.rǝk (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Algemene term voor het aanleggen van spoor, het verlengen van persluchtbuizen en luchtkokers en eventueel ook het maken van een watergoot bij het drijven van een steengang of galerij. [N 95, 799]
II-5
|
24572 |
hulst |
hulst:
hulst (Q202p Eys),
met bessen
h‧øls v. (Q202p Eys),
stachelder (pseudo-du.):
zonder bessen
šta.xəldər m. (Q202p Eys)
|
De altijdgroene heester met stijve, stekelpuntige, glimmende bladeren, witte bloemen en rode bessen; hulst (heukel, velst, ulster, prikblad). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
17956 |
huppelen |
huppelen:
huppele (Q202p Eys),
hø.pələ (Q202p Eys)
|
Huppelen: met kleine sprongetjes zich voortbewegen (hippen, hoppen, huppen, huppelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|