18895 |
iemand weerstaan |
niet bijgeven:
nit baegeave (Q202p Eys),
volhouden:
vōͅ.lhoͅ.tə (Q202p Eys)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19262 |
iemand zijn gang laten gaan |
goed vinden:
goedvinge (Q202p Eys),
laten gewhren (du.):
gəweͅ.adə l‧oͅatə (Q202p Eys)
|
toestaan een handeling te verrichten [laten begaan, betijen, getijen, gewaren, loslaten] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20444 |
iemands overlijden aanzeggen |
noden:
(g\\nu.\\t: volt.deelw.).
n‧yə (Q202p Eys),
ter lijk roepen:
ter liech roffe (Q202p Eys),
uitnodigen:
oetnudige (Q202p Eys)
|
buren en kennissen op iemands begrafenis uitnodigen [bidden, in de rouw verzoeken] [N 87 (1981)] || ter begrafenis noden, "ter lijk noden"[tser liech róffe] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24635 |
iep |
iep:
iep (Q202p Eys),
olm:
‧oͅləm v. (Q202p Eys)
|
De iep; een snel groeiende boom die tot 18 m hoog kan worden me een brede kroon; vele iepen worden het slachtoffer van de iepziekte en verdwijnen snel (iep, olm) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
19246 |
iets (leren) beheersen |
een ganse in get zijn:
‧eͅŋə ga.nsə zi.ə (Q202p Eys)
|
een vaardigheid goed geleerd hebben [mannen, meester geraken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18859 |
iets in acht nemen |
bezorgd zijn:
bəz‧øͅrəxt˃ zi.ə (Q202p Eys),
in acht nemen:
in acht neume (Q202p Eys),
zorgen voor:
z‧øͅrəgə vy.ər (Q202p Eys)
|
zorg dragen voor, in acht nemen [waren] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25081 |
iets onbelangrijks, nietigheid |
hoddel:
m.; (van kleren).
h‧oͅdəl (Q202p Eys),
prietsje:
o.
pri.tškə (Q202p Eys),
prul:
m.
prø̄.l (Q202p Eys),
waardeloze prul:
waardeloze prul (Q202p Eys)
|
een voorwerp zonder waarde; een zaak van geen enkel belang [nietlig, nietigheid, dodeman, lacheding] [N 91 (1982)] || niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18862 |
iets opkroppen |
opkroppen:
opkroppe (Q202p Eys),
zich alles opkroppen:
ze.x ˂‧aləs ˂o.pkroͅ.pə (Q202p Eys),
zich opvreten:
ze.x ˂o.p˃vreͅ.atə (Q202p Eys)
|
zijn verdriet of ongenoegen proberen verborgen te houden [opkroppen, kroppen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21563 |
ijken |
ijken:
ē.kə (Q202p Eys),
ijken (Q202p Eys)
|
gewicht nakijken om vast te stellen of ze het juiste gewicht hebben en, indien nodig, ze het juiste gewicht geven [ijken, ijkenen, pegelen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17995 |
ijlen |
dollen:
døͅlə (Q202p Eys),
fabelen:
fabele (Q202p Eys),
ijlen:
ylen (Q202p Eys)
|
Ijlen: door koorts verward, onsamenhangend spreken (ijlen, bazelen, razen, raaskallen, delireren). [N 84 (1981)]
III-1-2
|