19505 |
kastplank |
bred van het schap:
brɛt ˃van ət šāp (Q202p Eys),
kastbred:
kas˂brɛt (Q202p Eys),
kastplank:
kasplaŋk (Q202p Eys)
|
plank in een kast [DC 16 (1948)], [DC 44 (1969)]
III-2-1
|
19826 |
kat |
kat:
kat (Q202p Eys),
miem:
miem (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u een kat (poes, mies, kat, balkhaas, zandhaas, marol) [N 83 (1981)] || kat [SGV (1914)]
III-2-1
|
22311 |
katapult |
flits:
fliĕtsj (Q202p Eys)
|
Hoe noemt men het speeltuig, bestaande uit een gevorkt takje, aan de uiteinden waarvan een elastiekje is vastgemaakt en waarmee jongens steentjeswegschieten? [DC 23 (1953)]
III-3-2
|
20604 |
kater |
dikke kop:
dikke kop (Q202p Eys)
|
kater hebben; Hoe noemt U: Zich niet lekker voelen de dag na een flinke drinkpartij (een kater hebben) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
23345 |
kathedraal |
kathedraal:
eng kathedraal (Q202p Eys)
|
Een kathedraal. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23213 |
katholiek |
katholiek (<fr.):
ps. alleen de a omgespeld volgens Frings.
katteliek (Q202p Eys)
|
katholiek [SGV (1914)]
III-3-3
|
28768 |
katoen |
katoen:
katūn (Q202p Eys)
|
Uit katoendraden geweven stof. Leverancier van de katoendraad is een kruid-, struik- of boomachtige plant ø̄voor het grootste deel verbouwd in Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Egypte (macco of mako), Oost-Indië, China, Ethiopië en Ruslandø̄ (Bonthond, s.v. ø̄katoenø̄). [N 62, 85; N 62, 77; N 62, 75c; N 59, 201; MW; L 1a-m; L 27, 73; L 41, 40a; S 17; monogr.]
II-7
|
25430 |
katrol |
katrol:
katrǫl (Q202p Eys)
|
Katrol, in gebruik bij het omhooghijsen van het rund. [N 28, 64; N 28, 65]
II-1
|
27672 |
katrolsysteem |
katrol:
katr˙ǫl (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zwartberg])
|
Het katrolsysteem waarmee de kleerhaken met kleren onder het dak worden gehangen. [N 95, 57]
II-5
|
24786 |
kattekruid |
kattekruid:
kattekroed (Q202p Eys)
|
Kattekruid (nepeta cataria 40 tot 100 cm grote plant. De stengels staan rechtop en zijn dicht behaard; de bladeren zijn eivormig spits, de bladrand is gekarteld of getand; de bloemen staan in lange trossen aan het eind van de stengel en in gesteelde zij [N 92 (1982)]
III-4-3
|