20592 |
kieskauwen |
geen appetijt haan:
genne appetiet haan (Q202p Eys),
kauwen:
k‧øͅi̯ə (Q202p Eys)
|
zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20498 |
kieskauwer |
knauwelaar:
knauweleer (Q202p Eys),
piknaas:
pe.kn‧ās (Q202p Eys),
zeveraar:
zeveräer (Q202p Eys)
|
lastig met eten; Hoe noemt U: Lastig met eten, gezegd van iemand die altijd weinig eet [N 80 (1980)] || zonder eetlust eten; Hoe noemt U: Traag en zonder eetlust eten (pieliën) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18818 |
kieskeurig |
kieskeurig:
kieskeurig (Q202p Eys),
kritisch:
kri.təš (Q202p Eys),
lastig:
leͅ.stex (Q202p Eys)
|
niet gauw tevreden met de kwaliteit van iets dat men wil aanschaffen; met een moeilijk te bevredigen smaak [kieskeurig, lekker, lakker] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17919 |
kietelen |
kietelen:
kidələ (Q202p Eys),
kiedele (Q202p Eys)
|
Kietelen, kriebelen: de huid op gevoelige plaatsen licht aanraken, bijv. uit plagerij; kriebelen (kietelen, kriebelen, kielen, kriekelen,krevelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24416 |
kieuwen |
kieuwen:
kieuwe (Q202p Eys),
WLD
k‧ii̯ (v.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de vlezige platen aan de kop van een vis waardoor hij ademhaalt (kieuw, koen, wam) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
21828 |
kieuwen (wbd) |
van wijd roepen:
və wi.t r‧ōpə (Q202p Eys),
van wijds roepen:
və w‧ii̯ts r‧ōpə (Q202p Eys),
wijdaf roepen:
wiet aaf roope (Q202p Eys)
|
uit de verte roepen [kieuwen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
33543 |
kievitsbonen |
pronkbonen:
broeng boen (Q202p Eys)
|
Een kievitsboon, een gespikkelde bruine boon (panachee, boterboon, kievitsboon, vreemdeboon, eitje, volterseke). [N 82 (1981)]
I-7
|
24935 |
kiezel, kiezelsteen |
kiezel:
kizel (Q202p Eys)
|
kiezel [SGV (1914)]
III-4-4
|
18893 |
kiezen |
kiezen:
keese (Q202p Eys),
k‧ēzə (Q202p Eys),
uitzoeken:
ū.t˃z‧ø̄kə (Q202p Eys)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakkerd:
kwakert (Q202p Eys)
|
kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|