28000 |
koolbank |
kolenlaag:
kǫ.alǝl ̇ǫax (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Een koollaag bestaat in de regel uit verschillende bankjes kool die onderling gescheiden zijn door laagjes steen of doorgroeid gesteente. Langs deze gelaagdheid laat de kool los. [N 95, 476; monogr.]
II-5
|
28014 |
koolfront |
kolenfront:
kǫ.alǝfrǫ.nt (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma])
|
De zijde in de lengterichting van de pijler die in de steenkoollaag vooruitgedreven wordt. [N 95, 474; monogr.; N 95, 398; Vwo 432]
II-5
|
28393 |
koolgruis |
kolengries:
kǫ.alǝgre.s (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale])
|
Koolgruis. Jongeneel (pag. 42/49) maakt onderscheid tussen "mascherang" en "pof". Met de eerste term duidt hij kolengruis met grote stukken aan, met de tweede kolengruis met kleine stukken. Zie ook de lemmata Stukkool en Schachtkool. [N 95, 465; monogr.]
II-5
|
27997 |
koollaag |
flöz:
flø̜.ts (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Emma, Hendrik, Wilhelmina]),
kolenlaag:
ko.alǝl ̇ǫax (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
[N 95, 186; N 95, 472; monogr.]
II-5
|
24192 |
koolmees, mees |
bijenmeesje:
bijjɛmiëske (Q202p Eys),
keesmees:
kīējesmīējes (Q202p Eys)
|
Hoe heet de koolmees? [DC 06 (1938)] || mees [SGV (1914)]
III-4-1
|
28097 |
koolploeg, koolschaaf |
kolenploeg:
kǫ.alǝpl ̇ōx (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits]),
kolenschaaf:
kǫ.alǝš ̇āf (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Zolder]),
schaafploeg:
š ̇āfpl ̇ōx (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Toestel voor het losmaken en laden van steenkool. De koolploeg snijdt en breekt de steenkool los en stuwt die opzij in een transporteur die onmiddellijk naast de koolploeg ligt. De transporteur dient niet alleen voor de afvoer van de kolen, maar ook als geleiding voor de koolploeg om de ploeg op zijn plaats te houden en tegen de steenkoolwand te drukken. Telkens na het voorbijgaan van de ploeg moet de transporteur weer verder naar het koolfront worden geschoven. Daartoe dienen persluchtcylinders, die om de vijf a zes meter aan de transporteur zijn bevestigd en achtereenvolgens worden bediend. De "PF 0" die men in de mijnen van Winterslag en Waterschei gebruikt, is volgens de invuller uit Q 3 een "Schnellhobel" met een snelle kettingtransporteur; de "PF I" en "PF II" daarentegen zijn langzamere typen met een brede kettingtransporteur. "PF" is een afkorting voor Panzerförderer. [N 95, 597; N 95, 599; monogr.; Vwo 379; Vwo 673; Vwo 718]
II-5
|
28098 |
koolploegmotor |
schaafploegmotor:
š ̇āfpl ̇ōxm ̇ōtǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Eisden])
|
De motor van de schaafploeg. De opgave "to-ramul" uit Q 35 verwijst naar een speciale manier van aandrijving van de schaafploeg. Daarbij brengt een elektromotor via een vloeistofkoppeling en tandwielkast de ramulkast in beweging, die op haar beurt, na bekrachtiging door lucht, voor de schaafkettingaandrijving zorgt. Met deze uitvoering kan de schaafsnelheid onafhankelijk van de transporteur worden geregeld (MBK III pag. 33). [N 95, 605a]
II-5
|
28013 |
koolpost |
kolenpost:
kǫ.alǝpǫ.s (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Laura, Julia])
|
Werkpunt aan het koolfront. [N 95, 473; monogr.]
II-5
|
21016 |
koolraap |
konrabel:
koͅ.nr‧ābəl v. (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
koolraap:
koelraap (Q202p Eys)
|
De koolsoort die aan de stronk vlak boven de grond ronde raapvormigeknollen heeft die eetbaar zijn (raapkool, koolrabie, koolraap, bagger, knolraap). [N 82 (1981)] || Koolraap; de dikke vlezige wortel (onder de grond) van de plant met dezelfde naam die als groente of als veevoer wordt gebruikt (koolraap, raapkool, knolraap). [N 82 (1981)]
I-7
|
24393 |
koolwitje |
pepel:
pieəpəl (Q202p Eys)
|
koolwitje [DC 18 (1950)]
III-4-2
|