19582 |
kopje |
tas:
tās (Q202p Eys)
|
een kop koffie [SGV (1914)]
III-2-1
|
21944 |
koppel |
koppel:
eng koppel (Q202p Eys),
(v.).
ko.pəl (Q202p Eys)
|
Wat is de dialectbenaming voor: een paar? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
20368 |
koppelen |
aaneenkoppelen:
anē. ko.pələ (Q202p Eys),
koppelen:
koppele (Q202p Eys, ...
Q202p Eys),
paren:
pā.rə (Q202p Eys)
|
koppelen; twee personen tot een huwelijk met elkaar brengen [lappen, koppelen] [N 87 (1981)] || Wat is de dialectbenaming voor: het bij elkaar zetten van duivers (doffers) en duivinnen? [N 93 (1983)]
III-2-2, III-3-2
|
27403 |
koppeling |
koppeling:
ko.pǝleŋ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Wilhelmina])
|
Koppeling, bestaande uit haak en oog, waarmee mijnwagens aan elkaar worden gekoppeld. [N 95, 678; monogr.; Vwo 12; Vwo 261; Vwo 454]
II-5
|
30142 |
koppenlaag |
koplaag:
kǫplǭx (Q202p Eys)
|
Laag in hun breedterichting liggende bakstenen. Zie ook afb. 38 en 41. [N 31, 23b; monogr.]
II-9
|
30069 |
koppenmaat |
kopverdeling:
kǫp˲vǝrdēleŋ (Q202p Eys)
|
De breedte van één steenkop plus één stootvoeg. In Q 97 bedroeg deze eenheid ¬± 11,5 cm. Zie ook het lemma 'Kop' in wld ii.8, pag. 76 en afb. 28 en 41. [N 31, 8b]
II-9
|
30133 |
koppenverband |
kopverband:
kǫp˲vǝrbānt (Q202p Eys)
|
Metselverband waarbij alle stenen in een laag met de kop in zicht komen. De steen ligt daarbij op zijn platte kant. Zie ook afb. 38. [N 31, 24b]
II-9
|
19325 |
koppig |
bokkig:
bokkig (Q202p Eys),
koppig:
köppig (Q202p Eys),
kops:
kŭpsj (Q202p Eys),
stijfkoppig:
štī.fkøͅ.pex (Q202p Eys)
|
koppig [SGV (1914)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19326 |
koppig zijn |
stieren:
(negatief).
št‧ēərə (Q202p Eys),
(ww.).
št‧ēərə (Q202p Eys, ...
Q202p Eys)
|
het volhouden tegen iemand, iemand niet zijn zin geven [bolwerken, keephouden, het iemand staan] [N 85 (1981)] || koppig zijn, steeds vasthoudend aan eigen wil of inzicht [bokken, koppen] [N 85 (1981)] || vasthoudend aan eigen wil of inzicht [koppig, steeg, kop] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24351 |
kopvoorn |
meun:
WLD
m‧ø̄n (m.) (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de kopvoorn: komt vooral voor in stromend water. Hij heeft een grote bek, is slank gebouwd met een afgeronde aarsvin. Hij wordt tot 60cm lang (meem, molenaar, mulder, vingel) [N 83 (1981)]
III-4-2
|