33552 |
kweepeer |
kweepeer:
keepêjer (Q202p Eys),
kwēpɛjər (Q202p Eys)
|
kwee [SGV (1914)] || kweepeer [SGV (1914)]
I-7
|
21344 |
kwellen |
ellende brengen:
‧iəl‧ɛnt ˂bre.ŋə (Q202p Eys),
judassen:
joedasse (Q202p Eys),
kwellen:
kw‧eͅalə (Q202p Eys),
ps. omgespeld volgens Frings.
kwɛ̄le (Q202p Eys)
|
kwellen [SGV (1914)] || lichamelijk of geestelijk leed veroorzaken [plagen, kwellen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21788 |
kwelling/pesterij |
kwellen, het ~:
o.
kw‧eͅalə (Q202p Eys),
plagen, het ~:
plaoge (Q202p Eys)
|
het kwellen [plaag, temptatie] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19105 |
kwezel |
kwezel:
kwiezel (Q202p Eys)
|
Een bidziel, bidmens, kwezel, overdreven vrome persoon. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23736 |
kwezelachtig |
kwezelachtig:
kwiezelaechtig (Q202p Eys)
|
Kwezelachtig. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17692 |
kwijl |
zever:
zeever (Q202p Eys),
zē.vər (Q202p Eys)
|
Kwijl: uit de mond lopend speeksel (zever, kwijl). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
21833 |
kwinkslag |
gekke slag:
m.
geͅ.kə šlā.x (Q202p Eys),
slag:
slaag (Q202p Eys)
|
een grappig, koddig gezegde [slag, dreun] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
19980 |
kwispelstaarten |
kwispelen:
kwispele (Q202p Eys),
mit der stoets
kwispele (Q202p Eys)
|
Hoe noemt u de staart heen en weer bewegen, als teken van vriendschap, gezegd van honden (kwispelen, kwipselen, kwipselstaarten, kwispelstaarten) [N 83 (1981)] || kwispelstaarten [SGV (1914)]
III-2-1
|
23580 |
kyrie eleison |
kyrie:
kyrië (Q202p Eys)
|
Het "vaste gezang"aan het begin van de mis, het "Kyrie eleison". [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28277 |
laadbak |
laadbak:
l˙āt˱ba.k (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Vaste of schuddende laadbak onder aan een pijlervoet of onder een wentelgoot, die wordt gebruikt om mijnwagens met ontgonnen gesteente te vullen. In de mijnen van Winterslag en Waterschei maakt men volgens de invuller uit Q 3 een verschil tussen enerzijds de "schudbak" die zich aan de voet van de pijler bevindt, en anderzijds de "trimouye" en de "schudtafel" die aan het uiteinde van de wentelgoot zijn bevestigd. [N 95A, 3; monogr.; N 95, add.; Vwo 458; Vwo 459; Vwo 774; Vwo 786; Vwo 796]
II-5
|