17816 |
liggen |
liggen:
liegge (Q202p Eys)
|
liggen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33474 |
liggend dakvenster |
dakvenstertje:
dā.k˲venstǝrkǝ (Q202p Eys)
|
Een dakvenster is een liggend raampje op het dak dat meestal geopend kan worden en dat dient ter belichting en beluchting van de zolder, ook wel als toegang tot het dak bij bijv. reparaties of om door naar buiten te kijken. Het is meestal te klein om hooi door te laten, maar grotere vensters kunnen wel daartoe dienen (zie het lemma "hooivenster", 3.4.5). [N 4A, 45c; monogr.]
I-6
|
30144 |
liggende rollaag |
rollaag:
rǫllǭx (Q202p Eys)
|
Muurafdekking in de vorm van een laag op hun kant liggende metselstenen. Woordtypen als 'halfsteens rollaag' (L 289, Q 111), 'halfsteense rollaag' (L 290, L 291, L 382, Q 99*, Q 121) en 'steensrollaag' (Q 39) verwijzen naar de hoogte van de rollaag. [N 31, 23d; monogr.]
II-9
|
24485 |
liguster |
liguster:
luguster (Q202p Eys),
ləgø.stər m. (Q202p Eys)
|
De liguster; een struik van 1-4 m hoogte met grauwe opgerichte takken, heeft witte bloemen en zware kogelvormige erwt-grote bessen; zeer bekend als haagplant (merekenspalm, theeboom, mondhout, heggesering). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18831 |
lijden |
leed haan:
lē.t hā.n (Q202p Eys),
lijden:
lieë (Q202p Eys),
l‧ii̯ə (Q202p Eys)
|
een onaangename toestand verduren [lijden, onderstaan] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20443 |
lijkbaar |
baar:
de baar (Q202p Eys)
|
De lijkbaar [liechebaar, baar]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20464 |
lijkbidder |
dodenaanzegger:
dodenaanzegger (Q202p Eys),
lijkenbekenner:
liekəbèkəners (Q202p Eys)
|
het overlijden aanzeggen; wat is de benaming voor de persoon die dat deed? [VC 30 (1964)] || lijkbidders; wordt het overlijden aangezegd door de naaste buren of door lijkbidders? Hoe heten deze (aanzeggers, aansprekers, groeveneugers, uitingstneugers, lijkers, enz.)? (duidelijk vermelden of deze naam op de buren of op de lijkbidders slaat) [VC 03 (1937)]
III-2-2
|
24068 |
lijkboog |
dodenboog:
doedebaaeg (Q202p Eys)
|
De in de kerk opgestelde boog bij een lijkdienst, lijkboog [doeëdeboaëg, boaëg]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20254 |
lijkenhuisje |
dodenhuisje:
doeëde huuske (Q202p Eys)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20466 |
lijkwagen |
dodenwagen:
doedewaan (Q202p Eys)
|
de lijkwagen [doeëdewaan] [N 96D (1989)]
III-2-2
|