22888 |
linksachter |
linksachter:
liŋsaatər (Q202p Eys)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
17869 |
linkshandig persoon |
linkspoot:
liŋspoeët (Q202p Eys)
|
Zegt men van iemand die bij voorkeur zijn linker hand gebruikt: Het is een ... [DC 50 (1975)]
III-1-2
|
22881 |
linksvoor |
linksbuiten:
liŋsbōētə (Q202p Eys)
|
Links- rechtsvoor. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|
28772 |
linnen, linnengoed |
lijnen:
liŋǝ (Q202p Eys)
|
Weefsel uit vlas- of hennepgaren vervaardigd. Lijnwaad. [N 62, 77; N 59, 201; N 62, 75f; L 1a-m; L 30, 30a; L 30, 30b; L B1, 95; MW; Wi 18 en 55; S 22; monogr.]
II-7
|
30160 |
lintvoeg |
strekvoeg:
štręk˲[voeg] (Q202p Eys)
|
Horizontale voeg. Zie ook afb. 41. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '-(voeg)' het lemma 'Voeg'. [N 32, 29b; monogr.]
II-9
|
22052 |
lintwormen |
lintwormen:
lintwurm (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: lintwormen? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
17617 |
lip |
lip:
lip (Q202p Eys),
līp (Q202p Eys)
|
lip [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
24541 |
lis (alg.) |
waterlelie:
waterlelie (Q202p Eys)
|
Duitse lis (iris germanica). De bloemen zijn blauw, alle 6 de bloemdekslippen zijn ongeveer even lang, de binnenste met een dichte rij gele haren (lits, lis, liesel, waterlelie, kaars). [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21824 |
lispelen (slissen) |
lispelen:
Van Dale: lispelen, 1. de s en z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken; - 2. met onduidelijke, zwakke stem uiten, fluisteren.
lispele (Q202p Eys),
slissen:
šle.sə (Q202p Eys)
|
de s en de z onduidelijk, met een eigenaardig zacht gesis uitspreken [lispelen, tispelen, strisselen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
18967 |
list |
list:
list (Q202p Eys),
sluwigheid:
v.
šl‧oͅu̯exhē.t (Q202p Eys)
|
een slimme vondst die men toepast om zijn doel te bereiken zodat daardoor een persoon misleid wordt [list, fint] [N 85 (1981)]
III-1-4
|