25605 |
loonbak |
loonbak:
luǝnbak (Q202p Eys)
|
Deeg van brood en gebak dat aan huis is klaargemaakt en dat naar de bakker wordt gebracht om er brood of gebak van te laten bakken tegen een vergoeding. [N 29, 98; monogr.]
II-1
|
27697 |
loonkantoor, loonhal |
loonhal:
l˙uǝnh˙al (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Domaniale]),
loonschalter:
l˙uǝnša.ltǝr (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Maurits])
|
Plaats waar het loon uitbetaald wordt. [N 95, 28; N 95, 977]
II-5
|
27574 |
loonzakje |
loontuitje:
l˙uǝnty.tjǝ (Q202p Eys
[(Oranje-Nassau I / III / IV)]
[Oranje-Nassau II, Emma, Hendrik])
|
Volgens de informant van Q 15 was het loonzakje al vroeg in onbruik. De arbeider kreeg daarna van zijn opzichter een loonstrookje en tegen inlevering hiervan werd zijn loon uitbetaald. [N 95, 980]
II-5
|
24724 |
loot uit slapend oog |
vuil oog:
voor slapend oog
vū.l ‧ōx o. (Q202p Eys)
|
Een loot ontstaan uit een slapend oog (knop die onder normale omstandigheden niet tot ontwikkeling komt) (sprant). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24678 |
loot, nieuw uitgelopen twijgje |
scheut:
schot (Q202p Eys),
schuut (Q202p Eys),
spruit:
šprū.t v. (Q202p Eys)
|
Een nieuw uitgelopen twijgje (spraon, scheut, schot, lot). [N 82 (1981)] || loot [SGV (1914)]
III-4-3
|
17817 |
lopen |
lopen:
loope (Q202p Eys)
|
lopen [SGV (1914)]
III-1-2
|
34545 |
lopen, gezegd van eenden |
waggelen:
wagǝlǝ (Q202p Eys)
|
[N 70, 2; monogr.]
I-12
|
22044 |
lopend snot |
nat snot:
naat snot (Q202p Eys),
snot:
(o.).
šnoͅ.t (Q202p Eys)
|
Hoe noemt U in Uw dialect de volgende ziekten: besmetting van ademhalingswegen met afscheiding van etter en snot uit bek, neus en ogen (lopend snot)? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
22135 |
loper (boodschapper) |
loper:
(m.).
l".pər (Q202p Eys)
|
Vroeger (19e eeuw) werd iedere aankomst door een boodschapper gemeld. Hoe heette die? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
24674 |
lork |
lork:
la.rək v. (Q202p Eys)
|
De lariks (die s winters zijn naalden verliest) (lariks, lork, laris, lurk). [N 82 (1981)]
III-4-3
|